Mijn zus en ik namen het leven niet al te serieus meer, hoogbejaard en de wereld groter dan ooit tevoren, een feit dat wij haar nooit gingen vergeven. Zus met looprek en ik vloekend boven de knoppen van mijn rolstoel. Verveeld, gewend ons te laven aan vragen en energie en dromen van anderen, de bloemkoollucht in ons huis enkel beroerd door het druilerige, fobische meisje dat ons verzorgde. Ze reikte net tot de schouder van zus, schoenmaat 36, zonder de lust tot leven die ons deed schoppen tot op hoge leeftijd. Ze poetste zoals ze haar leven vormgaf, op haar tenen reikend maar net niet hoog genoeg, hoeken veronachtzamend, de spinnenwebben fluisterend achter de gordijnen, de dweil te nat zodat ze plassen achterliet en zus deed slippen op haar pantoffels.
Wij besloten haar te volgen, of ja, duwen, nadat ze belde om het zorgcontract op te zeggen, ‘opdat ze aan haar roman kon werken’. Op zich een dappere keuze was het niet dat wij allang wisten dat het kind woordeloos wegkwijnde onder het gewicht van de roman die in haar groeide. Ze sloot zich in, wilde enkel schrijven, peinzend over hoe en wat en waar en waarom en waarom en waarom, en zus zuchtte onder haar tegenwerpingen.
Schrijfwijs werd de naam van onze groepsapp. Zus werd beheerder en voegde het kind toe. Ze zweeg die eerste dagen, een schuchter ‘hihi’ kwam terug op onze schuttingtaal, een echo in nachtelijke apps terwijl wij sliepen, zodat directe communicatie onmogelijk was. Ik deelde een niet-bestaande sociale angst, opdat ze wist dat ze niet alleen was in haar donkere wereld. Zus gaf advies, troostte, vroeg tips. Het kind zweeg en wij vloekten samen maar we gaven niet op. Ik stuurde zee- en ademloze vergezichten. Zij stuurde een foto van haar achtertuin. De dag erna het beeld van nagellak naast haar kom met cornflakes, een stadsfoto vanuit het beslagen raam van de bus. Maar ze reageerde niet op verbale boodschappen en haar profiel varieerde van dag tot dag. Soms was ze gezichtsloos, dan weer spiegelde ze zichzelf in de toppen van deinend gras, buigend onder wind en regen, gevolgd door een blauw vlak; de hemel of verdronken? Een enkele keer een boek en bladzijdes met onleesbare titel, waar zus zich desondanks zuchtend met leesbril overheen boog, radend, mopperend. Het kind las, dacht en onderstreepte maar gaf niets weg. Geen woord van zichzelf.
Totdat zus haar wees op een wedstrijd bij een schrijfclubje. ‘Schrijf mee’ prijkte op de homepage, met bloemen en vrolijk lief gedoe, feedback als warme regen, met opmerkingen als ‘heb je al eens overwogen om kleur te geven aan de beschrijving van de omgeving? Kijk maar wat je met deze tip doet, je bent tenslotte zelf je beste criticus!’ Het kind antwoordde niet. Maar haar naam prijkte een week later op de homepage. Vijftig likes voor de eerste alinea van haar boek.
‘Ja, dat dus!’ appten wij haar, en ‘Wat een succes!’
Die nacht zette ze haar schrijfschema op Twitter, trok zich eraan op, zoals zus zich aan haar looprek vastklampte, en daarna ging het snel. Ze werd verliefd op een man die ze recht in de ogen kon kijken. Op een regenachtige middag in de coffeeshop van het warenhuis, waar ze voor het raam op de begane grond werkte aan het boek, bijna onzichtbaar, zoals in de beginzinnen van haar roman. De geur van de boeken die ze in de bibliotheek leende en de dagelijkse chocoladekoek waarmee ze niet alleen vlekken maakte op haar boeken, maar ook op haar schrift, de vetvlek op haar laptoptas. Bewijs van haar aanwezigheid. Haar vingers weigerden soms als ze schreef, de zinnen die haar de adem benamen, ongeschreven doordat ze niet vertelden wat ze voor ogen had.
‘Man wil koffie met me drinken,’ appte ze. Haar woorden plonzend in onze bejaarde-ochtend-met-krantstilte. ‘Doen,’ reageerden we, zus streek met driftige hand door haar permanentje, het gaf niets dat ze hem niet kende, en je moest toch eerst koffiedrinken om elkaar te leren kennen!
Stilte. Ze had onze berichtjes wel gelezen. Maar in zijn ogen zag ze niets tijdens die eerste ontmoeting. Hij keek haar aan alsof ze een van de vele boeken was die voor haar op tafel lagen.
En toen ze knikte, wegkijkend van ons op haar mobiel, zat hij al, zijn tas druipend naast de hare. Ze deed alles wat ze nooit zou doen. Zonder het ons te zeggen. Betaalde voor zijn koffies. Ze hadden er maar twee nodig voor ze hem naar een kamer volgde. De kamer van een vriend, want zijn appartement was even niet toonbaar. Hij legde zijn shirt op de bank en daarna was hij naakt, voordat ze de deur achter zich sloot. Ze zag niet dat de gordijnen open waren, zijn handen warm en hij was als een tweede huid, compact en ze voegde zich naar hem, zijn buik hard tegen die van haar, een hand onder haar blouse , zijn vinger tastend over haar tepel, zijn tong nat en dwingend. Ze staarde naar het plafond, vroeg zich af of het niet te veel zou vlekken, hoe zijn vriend zou vloeken bij het bloed op zijn lakens, ze fluisterde het tegen hem maar hij schudde zijn hoofd.
Hij koos haar, schreef ze na een week stilte. Wij lazen ademloos, onder de tafellamp met dampende spruitjes en de braadworst, die zus nog niet gesneden had. Hij koos haar, en ze deed of ze er niets over te zeggen had. Hij wist het met zijn schrijvershart. De ruk waarmee hij haar hoofd achterover trok, zodat ze niet alleen schreeuwde van genot maar ook van pijn. Niet te hard, nooit te hard. Naakt onder haar winterjas, wachtend op zijn klop op de deur, hoe hij haar knoop voor knoop opende, zijn hoofd tussen haar benen. Hij wilde haar niet compleet bezitten, respecteerde haar. Een tulp, dat was ze en zou ze zijn, zolang ze niet zwichtte. Nooit naakt zonder seks, door te zwijgen als hij het haar vroeg, in haar, wat ze van hem wilde. De smerige woorden die hij in haar oor fluisterde, waarna zij haar hoofd wegdraaide. Hij woonde eerder samen met een vrouw. De vrouw dronk zijn bloed, loog tegen hem, gaf hem geen tweede kans, hoewel ze anders beloofde . Zoals vrouwen liegen. Hij vertelde haar over een meisje uit Friesland dat hem vroeg haar pooier te zijn, hoe hij haar neukte (‘ze zag eruit als een hoer’) en er was een Duitssprekende zwerfster die hij verachtte. Die woonde bij hem tot ze vertelde dat ze zwanger van hem was. Hij zette haar het huis uit. De buurvrouw die hij neukte terwijl hij de krant las.
“Hoe kon je?” zei ze.
“Ze vond het lekker,” zei hij en vertelde haar over de oudere vrouwen die hij en zijn vriend uitkozen, proostend van hun geld in schemerige discotheken, en hoe ze wegliepen als ze in het ochtendlicht de rimpels in het gezicht van de vrouwen zagen. Hij ging vreemd met een schoonheid met een litteken op haar gezicht. Ze nam hem mee naar huis om hem oude foto’s te laten zien en hij neukte haar voor de muur met haar portretten. Andere mannen verafschuwden haar, hij niet. Daarna waarschuwde hij de vrouw; hij zou haar doden als ze het doorvertelde.
Zo was hij niet meer.
‘De klootzak,’ appte zus, ‘kijk maar uit,’ want de liefde maakt blind en doof, maar de profielfoto van het kind glimlachte, zijn mond op de hare. Ook goed, zeiden zus en ik, want mijn god, om lief te hebben, een man die alleen maar wil neuken, de rede van haar lippen stotend.
Het kind blogde haar verhaal via de schrijfsite en het aantal lezers groeide, oplopend met de woorden die zij publiceerde. We lazen hoe hij bij haar introk, zijn kamer te klein voor hen beiden. Ze kwam er nooit, liep met hem mee om de post op te halen maar hij vroeg haar buiten op hem te wachtten. Vroeg haar hem te vergeven. Zij was sterk zoals hij dat was, fragiel met haar kunstenaarsziel, tweelingzielen. Hij werkte in de ochtend, fotografeerde haar onder de lakens, een voet, haar gezicht in haar slaap, als een engel. Hij zei dat ze preuts was, maar als ze haar hoofd draaide, de buiging van haar rug, haar billen, zo strak, of ze wel voelde hoe hard hij was in haar. Hij zei dat het die combinatie was, nooit eerder neukte hij zo’n vrouw, maagd, vrouw, hoer, meisje, schrijfster. Het schemerlampje naast het bed, zijn gezicht als ze boven hem bewoog. Hij zei dat geen vrouw voor haar hem bereed zoals zij. Hij zei dat ze niet liep, maar zweefde. Zijn woorden op haar huid. Ze groeide tot de vrouw die hij zag, die maanden samen. Hij was haar lang trouw, langer dan ze had verwacht.
Toen stuurde ze ons een fragment dat hij haar eerder die dag mailde. Een naamloos meisje in een raam, zichzelf tegensprekend en naar lucht happend.
‘Er is niet veel aan te doen,’ appte zus.
“Het zijn maar woorden,” zei ik haar tegen beter weten in.
De ochtend erna bleef haar profielfoto leeg. Zus en ik met hoofdpijn aan onze ochtendkoffie. Het kind was ergens buiten, onbereikbaar. Wij praatten door, om de stilte te vergeten, de bloemkoollucht te doorbreken.
Tot dat in de nacht onze mobieltjes weer oplichtten. Hij werkte een nacht door, ergens anders, opdat hij haar niet zou storen en mailde haar het verhaal in de ochtend. Toewerkend naar een einde. Een blad, het meisje in de etalage en hij was het niet waard, herhalende lijnen uitzettend in de leegte, zonder het gevoel van vullen.
“Zo,” zei zus, draaiend in haar bed en haarnetje rechttrekkend, “veel kabaal om niets, wat een verhaal.”
“Het is kort,” zei ik, “maar wel mooi.”