Tijdens onze vakanties huren wij vakantiehuizen. Een onvoorstelbare luxe, niet alleen omdat we tijdelijk in soms schitterende huizen verblijven, maar ook omdat de huizen ieder hun eigen verhaal vertellen – en ons nieuwe familieverhalen cadeau doen.
In mei sliepen we in een statig herenhuis op een heuvel boven een slaperig dorpje in Noord Frankrijk, vlakbij de slagvelden van de eerste wereldoorlog. Een lieflijke streek met stroompjes en wuivende bomen, ondanks dat verleden dat in ontelbare kerkhoven aanwezig is. De tuin was ommuurd met een oude kasteelmuur, een kersenboom droeg roze bloesem die haar bloemen fotogeniek over het met madeliefjes bestrooide gras strooide. Vanuit de tuin keken we uit over het dorp in de vallei. Zover als we zagen glooiend grasland en rijen bomen als donkergroen kant die landerijen met boerderijtjes begrensden.
De eigenaresse, klein met een enorme bos grijs haar, sprak in een rap Frans terwijl ze me rondleidde. Haar ouders kochten het huis – niet meer dan een ruïne – toen zij nog een meisje was, als een te renoveren vakantiehuis. Met haar broertjes speelde ze verstoppertje in de enorme tuin met haar onregelmatig gehakte terrassen in de dikke muren, zoals haar kinderen dat later deden. ‘En nu mijn kleinkinderen,’ zei ze met een brede lach.
We verbleven er vijf heerlijke ontspannen dagen en nachten, een gemoedstoestand die op de regenachtige ochtend van ons vertrek plotseling omsloeg; de banden van onze beiden auto’s bleken leeg te zijn. Het dorp om ons heen leek niet meer zo lieflijk; wie had het op onze auto’s voorzien, of nog erger, op ons? Ik belde de eigenaresse, die vloekte en de gendarmerie ging bellen, en de burgemeester, die twee huizen verderop van ons bleek te wonen.
Een half uur later stonden we samen in de wind en de miezerregen, op het modderige gras naast het huis. De burgemeester naast me, een grijs meneertje dat tot mijn schouders reikte. Ik hield een paraplu boven zijn hoofd, die hij telkens met een charmant gebaar afwees. Vriend zette koffie en deelde koeken uit. De eigenaresse belde driftig met garages en monteurs, en de gendarmerie was met twee man sterk op komen dagen. Een jonge vrouw en een nog jongere man, die met een potloodje en een notitieblok stamelend zijn best deed om onze onuitspreekbare Nederlandse namen te noteren.
Een zwijgzame automonteur arriveerde in een enorme truck. Hij vertrok met onze grootste auto op sleeptouw. We maakten een afspraak met de gendarmerie; die middag konden we aangifte doen, beneden ja, in het dorp. Twee uur later zaten we in het kleine politiebureau. Ik werd gehoord door weer zo’n piepjonge hoofdagent, en vriend in een ander kamertje door een nerveuze nog jongere agent, die geen woord Engels sprak. De eigenaresse moest bij hen vertalen, had de hoofdagent streng gezegd – waar zowel de eigenaresse als ik hikkend bij lachten, want ik was de vertaalster, niet zij. Ondertussen werd er in de wachtruimte gekucht en met stoelen geschoven, en de hoofdagent vertelde me gewichtig dat het druk was – er kwamen meer mensen aangifte doen, want de ‘bandenleegloopbende’ was in meer dorpen actief geweest.
Mijn hoofdagent hield tijdens ons gesprek de dorpsstraat in de gaten, zwaaide naar een vrouw met een kinderwagen en sprong op toen de zwijgzame automonteur zijn truck en onze auto naast het bureau parkeerde. Ik betaalde de automonteur cash aan het bureautje van de hoofdagent, terwijl zij spraken over de onbegrijpelijke route die de bandenleegloopbende had afgelegd. Misschien was het wel een eenling geweest, opperde de hoofdagent, waarop de automonteur zijn schouders ophaalde.
Bij terugkeer bij ons huis op de heuvel boven het dorp scheen inmiddels een waterig zonnetje, en de roze bloesem van de kersenboom plakte onder onze schoenen. De eigenaresse vertelde dat haar dochter kwam helpen om het huis klaar te maken. Voor de nieuwe gasten die ieder moment konden arriveren, in het huis dat inmiddels een beetje als ons huis voelde. Ook de eigenaresse was nu meer dan een eigenaresse, ze voelde even bijna als een vriendin, zoals dat gaat met mensen met wie je ervaringen deelt, zeker als de gendarmerie en een burgemeester erbij betrokken zijn. Zij voelde het ook, denk ik, want ze zwaaide ons uit en bleef zwaaien, tot ik haar niet meer zag in de achteruitkijkspiegel.
Het briefje van de gendarmerie met het adres van het politiebureau ligt nog steeds op mijn bureau, wachtend op het verhaal voor ons familie album dat ik zojuist schreef.