De hypocrisie van de schrijver

Blog

Ik las Sexus van Henry Miller voor het eerst een jaar of tien geleden en na lezing voelde ik me vernederd. Het is niet dat ik nooit eerder boeken las waarin vrouwen een ondergeschikte rol spelen, wat heet. Daar zijn de meeste schrijvers groot mee geworden. Dit boek was erger.

In een scene die ik nooit meer vergeet, zitten de schrijver en zijn vrienden in een restaurant. Een jongeman staat op en vertelt uit het niets over het geluk dat hij en zijn vrouw beleefden, net een jaar getrouwd, en zijn betoog is zo inspirerend dat ‘dra beginnen de drankjes te stromen en zongen ze en toen begonnen ze te dansen en ze dansten anders dan ze vroeger gedaan hadden – sommigen dansten met hun eigen vrouw; sommigen dansten alleen – ‘ De mannen zijn ‘iedereen’ en ‘ze’ en ‘wij’ en de vrouwen, sja, wat zijn de vrouwen? Ik belde mijn twee jaar oudere zus die Miller al las toen ze zestien was. Ze leek me intellectueel plotseling mijlenver van me verwijderd – zij wist dit al heel lang.

‘Sexus’ veranderde mijn wereldbeeld, een halve eeuw nadat het boek geschreven werd.  Niet door het verhaal, maar door de manier waarop Miller vrouwen achteloos weg schrijft als tweederangs mensen. Een uitvergroting van een wereld die ik in theorie kende, maar niet eerder zo beeldend, zo indringend uitgewerkt tegenkwam. Dat ik het boek had uitgelezen maakte het erger; een vorm van verraad. En nog enger, ik begreep dat mensen het  boek uitlazen  – het was goed geschreven. ‘Als een soort gif!’ zei ik tegen mijn zus en zij lachte alleen maar en vroeg ‘Ga je de andere delen ook lezen?’

Net pakte ik Sexus uit mijn boekenkast. Ik vond lang vergeten geeltjes tussen de bladzijdes ‘Kind van zijn tijd,’ kennelijk zocht ik toch naar manieren om hem te vergeven, maar ook  ‘ik haat een dode schrijver.’ Hij inspireerde me wel tot het schrijven van ‘Henriette, ofwel het mysterie van de vrouw’, waarin een meisje een piemelgalerij aanlegt ‘Ze sprak over piemels als over huisdieren. Zoals Miller vrouwen indeelde in de vorm van hun vagina’s, de geschatte grootte van hun hersenen en de wijze waarop ze in staat zou zijn om daarmee op intellectueel en fysiek niveau een man te bevredigen.’

Natuurlijk, Miller was een schrijver van zijn tijd, zelfgenoegzaam in  zijn mannelijkheid en orerend over vrouwelijkheid.  Maar dan nog. De Britse schrijver en criticus John Berger schreef  ‘Je schildert een naakte vrouw, omdat je ervan houdt naar haar te kijken, je geeft haar een spiegel en noemt het schilderij IJdelheid, zodat je de vrouw moreel veroordeelt wier naaktheid je voor je eigen genot hebt afgebeeld.’ Miller ten voeten uit. Het is mede die hypocrisie die het boek voor mij zo onverteerbaar maakt.

Een hypocrisie waar we ons volgens filosoof Thijs Lijster nog steeds massaal aan vergapen. ‘Een serie als Mad Men thematiseert en veroordeelt het seksisme van de jaren zestig, maar esthetiseert het tegelijkertijd, ‘ schrijft hij. Een succesvol verdienmodel – denk maar aan ‘The wolf of Wallstreet.’ Hoe lastig is het, zegt Lijster, om goed verkopende kunst te maken over geweld of seksisme, zonder die af te beelden en daarmee in zekere zin te verheerlijken. Een interessante vraag voor de schrijver, en voor de lezer van wie we verwachten – of ook wel hopen – dat hij die hypocrisie doorziet.