De leesclub

Blog

De leesclub

Elise Kessels droeg haar haren in een scheiding en haar boeken in een linnen tas. Ze werd in de zomer van haar zestiende levensjaar lid van de leesclub van de bibliotheek in de stad, een beslissing die ze de rest van haar korte leven zou betreuren. De bibliotheek was tijdelijk gevestigd in een noodgebouw, met tl-buizen en vlekkerige vloerbedekking en gangen vol boeken. De leesclub kwam samen op zaterdagen, in een kamertje naast de ingang van de bibliotheek. In het midden stonden de stoelen en de tafel met de plastic bekertjes voor de koffie en de thee.

De club werd geleid door Olivier Rood.  Rood was eens uitgever van ongelezen boeken, ergens in Amsterdam en dat was de enige reden waarom de andere leden zijn zelfingenomen aanwezigheid en leiderschap accepteerden. Hij koos de boeken die ze lazen, hoofdzakelijk van Zuid-Amerikaanse schrijvers. Hij negeerde Elise de eerste weken, als aspirant lid. Maar naarmate de herfst vorderde, leek hij onder de indruk van haar belezenheid. Hij vroeg haar om een review van het boek dat ze lazen en knikte terwijl zij met heldere stem voorlas.

Na de vijfde bijeenkomst vroeg hij haar of ze een voorstel wilde doen voor een boek om te bespreken. Mevrouw Palmen, die naast haar zat, gaf haar een bemoedigend schouderklopje, terwijl de heren van Hout en Chang zich openlijk verwonderden, omdat Elise net bij de club betrokken was en, zoals Hout verwoordde met opgetrokken wenkbrauwen, “ze is nog maar een kind!”

“Juist,” antwoordde Rood, “en daarmee is ze uniek in ons midden. Laten we dat koesteren en gebruiken.”

“Juist,” echode mevrouw Palmen naast haar, “ik ben benieuwd!”

De overige leden knikten instemmend en men glimlachte vriendelijk naar haar, terwijl Rood opstond en de deur opende. Hij stopte Elise met een hand op haar schouders toen ze de overige leden naar buiten volgde.

“Laten wij kort bespreken hoe we dit aan gaan pakken,” zei hij terwijl hij de deur voor haar sloot. Hij schoof twee stoeltjes tegenover elkaar en wenkte haar met zijn hand, “Ga zitten Elise.  Heb je al een boek in gedachten?” Ze twijfelde tussen een deel van Harry Potter of de Hungergames en ze vertelde dat ook haar ouders die boeken lazen. Hij klopte haar op haar hand. Zelf was hij een groot bewonderaar van Gabriel Garcia Marquez en of ze ‘Herinnering aan mijn droeve hoeren,’ al eens had gelezen? Ze schudde haar hoofd. Met het boekje in haar hand verliet ze de bibliotheek. Ze spraken af om elkaar te ontmoeten op de vrijdagavond voor de volgende leesclub bijeenkomst.

Het boek ging tot haar verbazing over een bejaarde pedofiel die als cadeau voor zijn verjaardag een jong en arm meisje wilde ontmaagden. Maar ze werkte de vragen op het beoordelingslijstje voor haar afspraak met Rood zo goed mogelijk uit. Ze voegde zelfs extra informatie over leven en dood van de schrijver toe aan haar review.  Twee vragen beantwoordde ze niet – ze begreep niet wat de schrijver met het boek wilde zeggen en wat zij als lezer uit het boek meenam, behalve de afschuw die zij voor de schrijver voelde.

Bij de bibliotheek was alles donker. Rood wachtte bij de deur, de sleutels rinkelden in zijn broekzak. Ze volgde hem naar het kamertje waar de stoelen al klaar stonden. “Hoe vond je het boek?” vroeg hij terwijl hij voor hen beiden een glas water inschonk.

“Ik vond het een vervelend boek,” zei ze, “en ik moest veel woorden opzoeken.”

“ Dat snap ik, het is geen eenvoudig boek, zeker niet voor een jong meisje. Wat vond je van het verhaal, in je eigen woorden?”

Ze nam haar glas aan en “Sorry,” zei hij terwijl hij haar overeind trok.  “Sorry,” toen hij haar onderbroek kapot scheurde. Zijn hand haakte achter haar riem en het metaal kraste tegen haar huid. Hij bleef sorry zeggen terwijl zij schreeuwde en aan zijn haren trok en in zijn hand beet, waarna hij haar hoofd naar achteren bleef slaan, tegen de stalen poot van de tafel. Daarna werd het zwart voor haar ogen.

——-

Na de rechtszaak verhuisde Elise met haar ouders naar een dorp, ver weg van de stad en de bibliotheek in het noodgebouw. De linkerhelft van haar gezicht onder de keurige scheiding bleef scheef, alsof ze misprijzend keek. Ze droeg tissues bij zich voor het vocht dat uit haar ooghoek druppelde. Ze las nog meer dan voor de verkrachting , vaak met een zakdoekje tegen haar natte oog gedrukt. Na het VWO koos ze voor de studie Literatuurwetenschappen. Haar scriptiebegeleider heette Hans Scheltema. Hij schudde zijn hoofd bij haar onderwerpkeuze. Want ze schreef haar scriptie over ‘Het gebruik van het kind meisje in (oude) mannen literatuur.’ Haar onderzoeksvraag: hoe verhoudt geweld op papier zich met geweld in de realiteit? Wat ze echt wilde weten: is de schrijver mede verantwoordelijk aan geweld tegen jonge meisjes? Ze concentreerde zich op de ‘schuldvraag.’

De begeleidingsgesprekken voerden ze in de bibliotheek van de universiteit. Om hen heen voelde ze de rijen boeken die sinds de leesclub in de bibliotheek anders voelden, als muren. Konden woorden doden? Hans schudde nogmaals zijn hoofd. Hij las haar inleiding verschillende keren, zei hij. “Maar Elise,” hij wreef met zijn hand over zijn wang, “de vrijheid van de kunstenaar is essentieel.” Kunstwerken zoals de boeken die Garcia Marguez schreef, ontstonden bij de gratie van die vrijheid.

“Ongeacht de lezer die het boek leest en eruit haalt wat hij of zij nodig heeft.” Dat, zei Hans, was immers de kracht van literatuur; mensen aan het denken zetten. Verantwoordelijkheid droeg de schrijver niet voor de daden van zijn lezers. Dat zou het einde van de literatuur betekenen. Achter zijn rug en om hen zag ze heen de boeken die ze nog niet las. Boeken gevuld met verkrachtingen en machtige mannen, bestemd voor  ontelbare lezers die daar buiten rond wandelden. Ze huiverde en er drupte een traan op haar scriptie.

“Toch ga ik het uitwerken,” zei ze en ze maakten een vervolgafspraak.

Natuurlijk, zo schreef ze in het voorwoord, begreep ze de context van de tijd waarin iedere schrijver leefde. Maar ze pleitte voor een literatuur met een ander engagement, met oog voor de maatschappelijke context en machtsverhoudingen. Waar zat de urgentie voor de schrijver? Een meisje met een zachte huid en vormen, een onderbroekje, de uitdaging voor de schrijver om de lezer te laten voelen hoe een verkrachting is. In het hoofd van het meisje of van de dader. Haar pijn, zijn macht.  Wat als de lezer of lezeres het eigen leven onbeduidend vond na het lezen van zo’n boek, een literair kunstwerk vol voluptueuze woorden om de verkrachting van een kind of een meisje te camoufleren of decoreren, met het eclatante breed uitgemeten of gemillimeterde schuldgevoel. Het berouw dat soms wel of niet beschreven werd en dat de dader niet vrij pleitte maar menselijk maakte. Wat, schreef ze, als de lezer zich herkend en gelegitimeerd wist door het verhaal van de schrijver?

Voor de voorbereiding van haar eindgesprek zat ze in de bibliotheek tegenover Hans. Haar linkeroog drupte nu onophoudelijk en ze drukte er een zakdoekje tegenaan.

“Ik begrijp je pijn,” zei Hans terwijl hij haar niet aankeek, “en ik begrijp de context van je scriptie. Maar ik kan je niet meer dan een magere voldoende geven. “ Ze had geen eenduidige conclusie. Want was er aantoonbaar verband tussen het lezen van een boek en geweld?

——-

Tijdens het afstuderen schreef en publiceerde Elise het boek waarmee ze postuum wereldberoemd zou worden. Ze debuteerde met ‘De leesclub,’ een verhaal over de relatie tussen een meisje en de voorzitter van een leesclub, dat eindigt in een moord. Haar uitgever heette Sem Janssen. Hij stelde voor om het einde te herschrijven maar Elise weigerde.

“Het is zo uitvoerig beschreven, zo rauw,” zei hij, “het past zo niet bij de rest van het boek.”

Een levensecht verhaal, beoordeelde de unaniem lovende pers, met een expliciet einde. Scholen nodigden haar uit, ze werd tafeldame bij DWDD en haar Instagram account explodeerde. Een  meisje schreef haar dat ze haar verkrachter nu werkelijk durfde te haten. Een psychiater duidde haar gemoedstoestand. Ze verscheen in kookprogramma’s en in een programma voor een make over. Haar verminkte gezicht werd het gezicht van een kledinglijn voor ‘de dappere vrouw,’ en ze toerde door Nederland, waar ze in theaters en scholen vertelde over haar boek. Er ging een film komen.

Ze verscheen in een talkshow waarin ze bevraagd werd over haar roman en de komende film. Of ze zich kon voorstellen dat dit werkelijk gebeurde, dat meisjes op deze wijze wraak namen? Elise knikte, en de presentator schudde zijn hoofd in de camera. Hij vroeg of ze wel wist dat deze film, in combinatie met haar ongekende populariteit, zou kunnen aanzetten tot zelfrecht, tot excessen die niet wenselijk waren? Ze schudde haar hoofd, zoals de presentator dat deed, en zei dat de invloed van een boek niet zo groot kon zijn.

“Misschien ben je nog te jong om dat in te zien,” lachte de presentator. Hij legde zijn hand op haar hand, en in het publiek knikte men toegeeflijk.

Olivier Rood kwam in de tussentijd vrij. Hij stond plotseling voor haar, tijdens een signeersessie in een boekhandel. Hij vroeg of ze het goed vond dat hij er was.

“Ik begrijp het als je me niet wilt spreken,” zei hij en duwde haar hand met het zakdoekje weg om naar haar oog te kijken. Ze bevroor. Haar stilte zag hij als een positief antwoord en als dat niet zo was, zei hij, moest ze het zeggen.

“Ik las je boek,” zei hij, “in de gevangenis. Ik vind het goed geschreven. En dat einde waar iedereen zo over valt, dat doet er niet toe. Bij ons vonden ze het realistisch. Je weet niet half hoe vreselijk ik het vind. Wat ik heb gedaan. Ik verdien niet beter. Weet je dat ik nu de leesclub in de gevangenis begeleid? We lezen Marquez.”

Hij vroeg hoe het met haar ging en draaide zich verontschuldigend naar de wachtende rij achter hem.

“Ik ken haar,” lachte hij tegen het meisje achter hem, “en ze schreef een prachtig boek dat je echt moet lezen!”

Hij draaide zich weer naar Elise en wenste haar succes. “Ik ga al je programma’s kijken en je boeken lezen. Je schrijft er vast meer.”

Ze volgde hem toen hij de winkeldeur opende. Hij keek niet om, geen enkele keer, terwijl ze toch achter hem in de trein zat onderweg naar een voor haar onbekende stad, en vlak achter hem uitstapte, op het verlaten perron.  Daarna zag ze zijn silhouet achter de gordijnen. In zijn appartement op de begane grond, waar hij zich waarschijnlijk klaar maakte voor de nacht. Ze herinnerde zich de eerste bijeenkomst van de leesclub, toen hij haar vroeg of ze graag las. “Heel graag,” had ze geantwoord en ze weet nog dat hij naar haar lachte en dat ze toen dacht dat hij haar werkelijk begreep. Als lezers onder elkaar. Ze vroeg zich af of hij haar boek echt gelezen had.

———————————–

 

Tirade, Uitgeverij van Oorschot, nummer 477, jaargang 63, 2019