Dolende engel (shortread)

Blog
Dolende engel

kerst sneeuwMijn vriendin Nathalie struikelde over een man op straat, alsof hij daar speciaal voor haar was neergelegd. Het was kerstavond en het gebeurde voor de Sint Catharinakerk, in de schaduw van de David toren die als een vermanende vinger uit de sneeuw omhoog priemde. De man droeg twee wapperende vuilniszakken om zijn nek, een baard van een paar jaar oud en een uitpuilende boodschappentas. Zijn lijfgeur walmde om hem heen, als een oude oliejas.
“Een smerige man, hij stonk,” vertelde Nathalie, “niet dat ik hem dat kwalijk nam, natuurlijk niet, ik wilde hem overeind trekken en doorlopen.”
Maar op dat moment luidde de kerk achter hen haar klokken en gaf de man trillend over. Op zijn broek, en haar rok. Ze keken elkaar aan, dampend in de sneeuw.
“Echt vreselijk, heel, heel erg smerig,” zei Nathalie, “maar ik kon dus niet anders!”
Ze nam hem mee naar huis, stelde hem voor aan haar apathische moeder die voor het raam de sneeuwvlokken telde, zette een knijper op haar neus en stopte zijn broek en haar rok in de wasmachine. Vervolgens belde ze haar oom en tante en vroeg of die avond een extra gast aan de kersttafel welkom was.
“Welnee,” zei haar tante, “want hoe lang ken je die meneer?“
Daarnaast had ze al inkopen gedaan, en de winkels waren bijna dicht, en trouwens, wie wist wat die meneer aan ziektekiemen of wapens bij zich droeg, en die vuilniszakken vatten snel vlam bij haar nieuwe kerstkaarsen. Dus nee. Haar oom riep op de achtergrond, over verkrachters en moordenaars, en of ze helemaal gek was geworden.
~
Nathalie hing op, belde een taxi en zwaaide haar moeder uit die zwijgend naar het kerstkoor in het buurthuis vertrok. Haar zwerver lag op de bank. Hij snurkte, de vuilniszakken als vleugels over zijn lichaam gevouwen. Daarna belde ze mij. Natuurlijk zei ik nee toen ze me vroeg of ik haar zwerver die avond wilde uitnodigen. Ik vertelde haar niet dat mijn moeder wel zou instemmen, kibbelend met mijn vader, die iets zou pruttelen over te weinig stoelen, te weinig servetten, te weinig kerststol en ongevraagde gasten. Terwijl moeder de haren uit haar gezicht zou gooien en liefjes naar zichzelf zou lachen in de spiegel in de gang, de voordeur voor de zwerver en Nathalie openend. Ze kon niet anders, als intellectueel en ‘gewoon, als mens!’ Ik zou jaren moeten aanhoren hoe bijzonder het was om de kersttafel te delen met een dolende man, hoe veel levenswijsheid de zwerver bezat (zelfs al zou hij de hele avond zijn mond niet open trekken), en hoe hoffelijk hij wel niet was. En hoe Nathalie een maatschappelijk betrokken vriendin was, heel anders dan ik, en hoe belangrijk moeder het vond om mensen uit alle lagen van de bevolking ‘aan tafel te noden’.
~
Dus Nathalie stond er alleen voor.
“Of alleen,” zei ze tegen me over de telefoon, “ik heb mijn zwerver toch?”
Daar zat ze, met haar zwerver. Hij struikelde door haar appartementje, met bloeddoorlopen ogen, en hij plaste staand over haar toiletbril, met de deur open. Daarna vroeg hij om whisky. Dat had ze niet. Rode wijn, vroeg hij, of jenever, bier? Maar Nathalie drinkt geen alcohol en ze serveerde cassis met tinkelende ijsklontjes, de rand van het glas ingewreven met suiker. Heel feestelijk. Zijn handen en lippen trilden toen hij een slokje nam. Hij mompelde dat het jaren geleden was dat hij cassis dronk. Dat hij hoopte dat zijn dochter ook cassis zou drinken uit een glas met een suikerrandje. Daarna begon hij te huilen. En over te geven. Ze hielp hem onder de douche, met haar ogen dicht. Ze spoot deodorant onder zijn harige oksels en gaf hem nieuwe vuilniszakken, want haar vest paste hij niet. Haar tafel dekte ze mooi op met haar porseleinen servies. Buiten vlokte de sneeuw dikker en de lantaarnpalen wierpen hun schijnsel over de witte straten. Hij vertelde over vroeger, nog niet eens zo heel lang geleden, toen hij les gaf aan de Eindhovense school, aan de van Flotowlaan. Zo in het kaarslicht had hij niets van een zwerver. Ver weg hoorde ze de Catharinakerk haar klokken weer luiden, gedempt onder de sneeuwlaag die over de stad lag. Nathalie genoot. Maar toen vroeg hij of hij mocht gaan.
“Je bent een engel,“ zei hij.
~
Ze zag hem met grote stappen weg benen, een langgerekte schaduw op de verlaten straat, zijn vuilniszakken wapperend in de wind.
“Weet je, “ zei Nathalie, ”het was alsof hij zweefde, op vleugels van opspattend sneeuw en ijs.”