Een halve eeuw oud

Blog

Mijn mooie niet zo jonge vriendin wordt binnenkort vijftig jaar. Vorige week werd ze overvallen door een plotseling inzicht. En niet alleen overvallen, maar ook verwond. Op de fiets, afgelopen woensdag. Voor haar fietste een groep jonge vrouwen in opwaaiende zomerjurkjes en ze was als onzichtbaar want alle hoofden op de weg en stoep draaiden naar de jonge benen voor haar, een gevoel dat bevestigd werd door een man in pak die glimlachend naar de meisjes plotseling voor haar de weg overstak. Vriendin haakte in volle vaart met haar stuur achter de hengsels van zijn aktetas en viel om, met de fiets bovenop haar. “Mevrouw!” de meisjes voor haar stopten en één van hen stapte af, terwijl een ander meisje haar fiets voor haar vasthield. “Gaat het?” vroeg het meisje op haar knieën naast haar en ook de man in pak boog zich over mijn vriendin, “Mevrouw, sorry, ik had u niet gezien!”

“Dat moment,” appte mijn vriendin, “hij had me niet gezien.” En ook daarna zag hij haar niet, want hij vroeg haar drie keer naar haar naam, terwijl hij in zijn gesprek met het meisje geen enkele last van zijn geheugen bleek te hebben. Dat ze haar hardnekkig mevrouw bleven noemen en elkaar uiteraard wel tutoyeerden hielp ook al niet. En toen het meisje haar vroeg of het ging lukken, hoorde ze zichzelf sarcastisch zeggen “Maar natuurlijk kindje, ik kan echt wel fietsen.” De man en het meisje keken elkaar met een blik van verstandhouding aan, en daarna vroeg het meisje of ze nog hulp nodig had bij het opstaan. “Welnee,” schudde mijn vriendin en toen, zwakjes, “of misschien toch wel, graag.” Ze hielpen haar overeind en daarna sloeg het meisje met haar vlakke hand wat zand van de rok van mijn vriendin.

“Dat moment,” herhaalde mijn vriendin later. “Het leven is wreed,” zei ze, “want eerst werk je hard om jezelf te worden. En ben je dat eindelijk, zo tegen je vijftigste levensjaar, dan moet je weer opnieuw beginnen, want je buitenkant valt niet langer samen met de ‘ik’ die je eerder ontwikkelde, toen je er nog heel anders uitzag!” En ze vertelt over vergaderingen waarin ze niet langer de vrouw is met de dolle en toch interessante ideeën, maar bezien wordt door de kritische ogen van de jeugd, als een oudere dame met rare invallen. Tenminste, zo voelt zij het. Vijftig jaar worden doe je niet zonder strijd, of zonder weemoed, hoe stoer we er samen ook over praten.

“Vijftig jaar oud,” zeggen we tegen elkaar. “Een halve eeuw,” zucht ze. Dat woord ‘eeuw’ voegt iets statigs toe aan onze leeftijd vind ik. Oneindig en monumentaal, iets dat groter is dan mezelf. Een woord met de allure van een herenhuis, een uil in de majestueuze boom naast de oprijlaan,  muren die wind en weer jarenlang trotseren.  ‘Pfffff,’ doet vriendin, “daar heb je niets aan als je onder een fiets als enige in het gezelschap niet getutoyeerd wordt!” Haar verjaardag wordt het feest van de eeuw, zegt ze terwijl we naar buiten lopen, of ja, minstens van deze halve eeuw. Ze fietst weg met rechte rug, kin omhoog en ik weet dat ze het voor zich ziet, dat herenhuis.