Mijn bloedmooie vriendin heeft een zusje, geen lelijke vrouw maar ze verdwijnt in het niets naast haar zus. Vroeger pasten ze elkaars kleren voor de spiegel. Het was alsof de bloemenjurkjes op mijn vriendin tot leven kwamen, waarna ze op het lichaam van haar zusje verwelkten. Zoals ze op familiefoto’s ook nooit helemaal zichtbaar is, weggedraaid, met een glas of een lok haar voor haar gezicht. Mijn vriendin als een roos, haar zusje als een Vlijtig liesje, overcompenserend op de onderdelen in het leven waar ze wel zichtbaar is. De vloek van een adembenemende zus. Een kort verhaal.
Judas
.
Het is niet gemakkelijk om mooi te zijn. Zeggen ze. Mijn zus is een van de mooiste meisjes op de wereld. De adem van mijn oom stokt bij iedere hap die zij uit haar softijsje likt. Mijn tante snauwt en mama snift en papa’s gezicht is als de donker geschilderde monnikskap aan de muur van hun slaapkamer. Zijn vuisten als hoekige stenen in zijn broekzak. Maar de mailbox van mijn zus puilt uit van onbeantwoorde liefde en ze neuriet zelfs als ze haar benen harst. Hoezo niet gemakkelijk? Ze draagt haar leven als een linnen zomerjas.
.
Ik bespied haar onder de douche en schud mijn hoofd. Ze is nota bene mijn zus. Ik kijk alleen maar. Straks zal ze weer het gordijn open trekken, op het hoogtepunt van haar voorstelling. Haar haren glanzen in pijpenkrullen om haar hoofd en dansen tegen haar billen. Maar haar schoonheid ligt vooral in de sparteling waarmee het water haar lichaam streelt, iedere dag opnieuw.
.
Het is niet gemakkelijk om een mooie zus te hebben. Onzin, vindt mama. Gekkie, ginnegapt mijn zus en ze knipoogt met grappig chinees getrokken ogen. Ze rookt buiten op de binnenplaats met mijn eerste vriendje en likt zijn shaggies strak. Ik wacht achter het raam en zie hoe hij oplicht vanuit zijn cowboylaarzen. Hij schrijft haar knetterende brieven waarin hij haar zijn eeuwigdurende liefde aanbiedt en ik kan niets anders dan gillen en stampvoeten waardoor mijn gezicht verkrampt en ik nog lelijker ben dan ik me voel.
Mijn biologieleraar houdt mij staande in de schoolkantine. In zijn blik glimmen mijn rode wangen. Of ik al weet dat ik mijn proefwerk zo goed gemaakt heb? Hij houdt zijn buik in, borst vooruit. Maar zijn ogen wandelen over mijn schouder en struikelen blozend over haar topje en de ketting tussen haar borsten die ze van mij cadeau kreeg. Zijn haren zijn zo blond als die van haar, samen het perfecte paar – keizer en koningsdochter. Ik weet zeker dat hij de mooiste en dapperste man op de wereld is. Zij glimlacht haar duizellach en ik verdamp tussen de leerlingen om haar heen.
.
De warmte in de badkamer plakt aan mijn lichaam en ik herken mijn trekken niet langer in de bewasemde spiegel. Zij scrubt haar benen en ze worden langer en langer tot zij zich rekt en weer mijn zus is. Ze vraagt of ik het raam open wil zetten. En wel onmiddellijk. Nu, zegt ze en ze is onherkenbaar, want de rimpels die zich over haar voorhoofd een weg banen zag ik niet eerder. Onaantastbaar glad was ze, mijn zus. Het is niet dat ze zenuwachtig is. Zegt ze. Natuurlijk niet, zeg ik. Ik buig mijn hoofd. Ons toneelstuk nadert het hoogtepunt.
.
Het is niet gemakkelijk om een lelijke zus te zijn. Dat weet ik, zegt mijn zus. In de halfdonkere slaapkamer draait ze krulspelden in mijn stugge haar. Ze klapt haar handen kapot tijdens iedere balletvoorstelling waarin ik meedans. De vaders op de rijen om haar heen lachen toegeeflijk (buik in, borst vooruit) als zij tijdens de voorstelling opspringt na mijn solo. En alle moeders zijn mijn tante, zelfs die van mij. Ik draag stiekem de leren jas van mijn zus en ze leent me haar suède laarzen. Het zijn zeldzaam verrukkelijke momenten waarin ik haar ben, tot ik me omdraai en ze mij herkennen. De verademing is prettiger dan de teleurstelling. Dan zuchten ze opgelucht. En dan zeggen ze, “oh ben jij het maar?” Ik draag mijn leven als een zwarte jopper, met zo’n rits die altijd hapert.
.
Een mooie zus heb je nooit alleen. Op straat klampen onbekenden ons aan. Waar is de Reigerlaan, of zullen we een biertje pakken, een witte wijn kan natuurlijk ook – knipoog. Zij is ongekunsteld als een zevenjarige. Mijn gerimpelde blikken nemen ze voor lief. Dit is mijn zus, zegt mijn zus terwijl ze haar arm om mijn middel slaat. En ze knikken en hun blikken kruisen snerpend de mijne, wegkijkend – alles om dichter bij haar te komen. Maar zij laat mij niet los en ik zit lange nachten uit.
.
Ik gooi het badkamerraam helemaal open. Nee, natuurlijk vindt ze het niet te koud, reikhalzend. De kust is veilig, zeg ik terwijl de vrieslucht mijn adem doet stollen. Hij staat er al, zeg ik en zijn ogen wandelen over het raamkozijn en mijn gebogen schouders en zoeken naar haar. Ik stijg uit boven mijn lichaam. Zij trekt het gordijn helemaal open en rijst op als Aphrodite uit het badschuim, stomend in de kilte van onze badkamer. Zij willen niets meer dan dit. Hij kijkt en zij kijkt en in mijn buik mompelt een donkere kwaadheid. Hoe dapper hij ook is. Want mijn vader draagt vanavond zijn monnikskap en zijn hoekige knuisten. Pedofiel mompelde hij en godvergeten biologielessen en geleerde smeerlap, terwijl mijn moeder snifte en ik snikte maar ze begrepen niet dat ik niet huilde om de verboden liefde tussen mijn leraar en koningszus.
.
Gepubliceerd in: Een ORP vol Faust, 2008
.
Het is niet gemakkelijk om mooi te zijn. Zeggen ze. Mijn zus is een van de mooiste meisjes op de wereld. De adem van mijn oom stokt bij iedere hap die zij uit haar softijsje likt. Mijn tante snauwt en mama snift en papa’s gezicht is als de donker geschilderde monnikskap aan de muur van hun slaapkamer. Zijn vuisten als hoekige stenen in zijn broekzak. Maar de mailbox van mijn zus puilt uit van onbeantwoorde liefde en ze neuriet zelfs als ze haar benen harst. Hoezo niet gemakkelijk? Ze draagt haar leven als een linnen zomerjas.
.
Ik bespied haar onder de douche en schud mijn hoofd. Ze is nota bene mijn zus. Ik kijk alleen maar. Straks zal ze weer het gordijn open trekken, op het hoogtepunt van haar voorstelling. Haar haren glanzen in pijpenkrullen om haar hoofd en dansen tegen haar billen. Maar haar schoonheid ligt vooral in de sparteling waarmee het water haar lichaam streelt, iedere dag opnieuw.
.
Het is niet gemakkelijk om een mooie zus te hebben. Onzin, vindt mama. Gekkie, ginnegapt mijn zus en ze knipoogt met grappig chinees getrokken ogen. Ze rookt buiten op de binnenplaats met mijn eerste vriendje en likt zijn shaggies strak. Ik wacht achter het raam en zie hoe hij oplicht vanuit zijn cowboylaarzen. Hij schrijft haar knetterende brieven waarin hij haar zijn eeuwigdurende liefde aanbiedt en ik kan niets anders dan gillen en stampvoeten waardoor mijn gezicht verkrampt en ik nog lelijker ben dan ik me voel.
Mijn biologieleraar houdt mij staande in de schoolkantine. In zijn blik glimmen mijn rode wangen. Of ik al weet dat ik mijn proefwerk zo goed gemaakt heb? Hij houdt zijn buik in, borst vooruit. Maar zijn ogen wandelen over mijn schouder en struikelen blozend over haar topje en de ketting tussen haar borsten die ze van mij cadeau kreeg. Zijn haren zijn zo blond als die van haar, samen het perfecte paar – keizer en koningsdochter. Ik weet zeker dat hij de mooiste en dapperste man op de wereld is. Zij glimlacht haar duizellach en ik verdamp tussen de leerlingen om haar heen.
.
De warmte in de badkamer plakt aan mijn lichaam en ik herken mijn trekken niet langer in de bewasemde spiegel. Zij scrubt haar benen en ze worden langer en langer tot zij zich rekt en weer mijn zus is. Ze vraagt of ik het raam open wil zetten. En wel onmiddellijk. Nu, zegt ze en ze is onherkenbaar, want de rimpels die zich over haar voorhoofd een weg banen zag ik niet eerder. Onaantastbaar glad was ze, mijn zus. Het is niet dat ze zenuwachtig is. Zegt ze. Natuurlijk niet, zeg ik. Ik buig mijn hoofd. Ons toneelstuk nadert het hoogtepunt.
.
Het is niet gemakkelijk om een lelijke zus te zijn. Dat weet ik, zegt mijn zus. In de halfdonkere slaapkamer draait ze krulspelden in mijn stugge haar. Ze klapt haar handen kapot tijdens iedere balletvoorstelling waarin ik meedans. De vaders op de rijen om haar heen lachen toegeeflijk (buik in, borst vooruit) als zij tijdens de voorstelling opspringt na mijn solo. En alle moeders zijn mijn tante, zelfs die van mij. Ik draag stiekem de leren jas van mijn zus en ze leent me haar suède laarzen. Het zijn zeldzaam verrukkelijke momenten waarin ik haar ben, tot ik me omdraai en ze mij herkennen. De verademing is prettiger dan de teleurstelling. Dan zuchten ze opgelucht. En dan zeggen ze, “oh ben jij het maar?” Ik draag mijn leven als een zwarte jopper, met zo’n rits die altijd hapert.
.
Een mooie zus heb je nooit alleen. Op straat klampen onbekenden ons aan. Waar is de Reigerlaan, of zullen we een biertje pakken, een witte wijn kan natuurlijk ook – knipoog. Zij is ongekunsteld als een zevenjarige. Mijn gerimpelde blikken nemen ze voor lief. Dit is mijn zus, zegt mijn zus terwijl ze haar arm om mijn middel slaat. En ze knikken en hun blikken kruisen snerpend de mijne, wegkijkend – alles om dichter bij haar te komen. Maar zij laat mij niet los en ik zit lange nachten uit.
.
Ik gooi het badkamerraam helemaal open. Nee, natuurlijk vindt ze het niet te koud, reikhalzend. De kust is veilig, zeg ik terwijl de vrieslucht mijn adem doet stollen. Hij staat er al, zeg ik en zijn ogen wandelen over het raamkozijn en mijn gebogen schouders en zoeken naar haar. Ik stijg uit boven mijn lichaam. Zij trekt het gordijn helemaal open en rijst op als Aphrodite uit het badschuim, stomend in de kilte van onze badkamer. Zij willen niets meer dan dit. Hij kijkt en zij kijkt en in mijn buik mompelt een donkere kwaadheid. Hoe dapper hij ook is. Want mijn vader draagt vanavond zijn monnikskap en zijn hoekige knuisten. Pedofiel mompelde hij en godvergeten biologielessen en geleerde smeerlap, terwijl mijn moeder snifte en ik snikte maar ze begrepen niet dat ik niet huilde om de verboden liefde tussen mijn leraar en koningszus.
.
Gepubliceerd in: Een ORP vol Faust, 2008