Iedere roman kent ze, geschrapte fragmenten. Noodzakelijke passages en korte verhalen waarin de personen uit het boek tot leven zijn gebracht. De omschrijving van het huis waarin ze opgroeiden, de eigenaardigheden van hun moeder of vader, een heus kerstverhaal of een flinke ruzie waarin de verschillen tussen de hoofdpersonen duidelijk worden. Allemaal geschreven in de aanzet tot gebeurtenissen in het uiteindelijke boek. Zonde om ze zomaar te deleten, zeker voor de schrijver, die liever geen woord verloren ziet gaan! Dus ga ik ze vanaf vandaag publiceren.
Voor mij reden genoeg om ze te herlezen maar waarom is het interessant voor de lezer? Het boek is toch al af? Maar, heb je het boek al gelezen dan ken je Nathalie, Anne en David en wil je misschien geen afscheid van ze nemen. Liefst zou je zien dat Nat weer mopperend door de Parklaan fietst en dat David op de laatste bladzijde Anne kust, dus lees zeker door. Heb je het boek nog niet gelezen, dan leer je de hoofdpersonen nu een beetje kennen (en word je natuurlijk nieuwsgierig!) Ben je het boek aan het lezen, dan is dit bonusmateriaal en word je nog dieper het verhaal ingetrokken. Kortom, er is altijd een reden om nu door te lezen. Reacties welkom!
Deel I: De aanloop tot die ene zomer
“Dat zullen we nog wel eens zien” zei vader en moeder zuchtte. Die avond hoorde ik ze fluisteren aan de keukentafel, zijn brommende stem, die van haar met veel gesnik.
“Waar zijn jullie bang voor?” vroeg ik ze. Natuurlijk gaven ze geen antwoord, want stel je voor dat ze me op ideeën brachten. Moeder mompelde iets onverstaanbaars over een kus in het donker en lakens die nooit afgehaald en verschoond werden. Haar fantasie reikte waarschijnlijk niet verder dan een kus met een vreselijke, onverstaanbare Fransoos (naderhand vertelde ze me dat ze ergens had gelezen dat in Frankrijk het hoogste percentage lesbiennes woonde van Europa.) Vaders gedachten waren te vreselijk om met moeder te delen, laat staan met mij. Hij was tenslotte een man, hoewel ik hem toen nog niet in die categorie onder bracht. Uiteindelijk gaven ze me aan het einde van de week een lijst en een pen.
“Lees maar eens door,” zei vader gewichtig terwijl moeder aan tafel de thee inschonk.
“Ik bel iedere dag naar huis,” las ik en, “Bij kennismaking met nieuwe vrienden bespreek ik dit met moeder,” en, “Ik ga nooit alleen naar het strand.”
Tenslotte, de laatste zin onderstreept “Als Nathalie en ik ruzie hebben loop ik niet weg.”
Ik kuchte. Naast me proestte mijn zusje Suus en ik schopte haar tegen haar schenen. In een plechtige stilte zette ik mijn handtekening en daarna dronken we thee, met aardbeiencake.
Onze vakanties bracht ik tot dan toe door met ons gezin in Zeeland. Elk jaar reden wij kibbelend naar het dorpje Eede – niets meer dan een brede straat waar een kruising tussen een pitbull en een poedel al jarenlang blaffend de wacht hield voor de plaatselijke Spar. We reden verkeerd bij Roosendaal, dronken wat als we onze provincie verlieten (alsof we werkelijk de landsgrenzen overschreden) en kwamen altijd in de schemering aan. Ons vakantiehuis eenzaam tussen de wuivende weilanden, een half verzonken boerderij waar het nog steeds stonk naar koeien en varkens. De handdoeken wilden in huis maar niet drogen en na een week voelde het beddengoed en onze kleding in de krakende kasten klam. Ik herinner me het gestommel van moeder, huis in, huis uit, overladen met vrachten handdoeken en beddengoed.
In een straal van vijf kilometer was er buiten de grijze huiseigenaar geen levende ziel te bekennen. Voor elk uitje pasten Suus en ik al onze kleren, keurden elkaar voor de spiegel en stapten opgetut in de auto – wij waren klaar om ontdekt te worden. In onze beste kleding flaneerden wij door de Edah, over het winderige strand (strompelend op onze hoge hakken) en door Sluis, in een trage file over de drie fameuze vestingmuren.
“Waarom doen jullie niet lekker je gympen aan?” vroeg moeder elk jaar.
“En een langere broek,” vulde vader haar dan aan.
Hij had het er maar moeilijk mee. Waar hij vroeger met twee vertederende meisjes op stap ging (emmertje, schepje, bal) moest hij nu de hort op met twee opstandige pubers. Hij vond onze lippenstift maar niets, een topje was uit den boze. Minirokjes daar deden wij niet aan. Moeder naaide voor ons twee jurkjes met spaghettibandjes, onverwacht modern. We droegen ze jaar in, jaar uit.
“Ik vind ze niet mooi,” zei vader als wij ze weer uit onze koffer visten.
Brugge was onze favoriete uitstapje. Wij winkelden en vader sjokte achter ons aan, aanwijzingen dicterend uit zijn reisgids. En hoewel ik me dodelijk verveelde, bewaar ik goede herinneringen aan die vakanties. De monotone dagen die zich even glooiend als de weilanden om me heen uitstrekten, zo gelijk aan elkaar dat ik na drie dagen de tel kwijt was. Ons gezin gerieflijk als een warm nest, opgepakt in de stad en neergekwakt in Eede. Ik wentelde me maar al te graag in de droge dekens van moeder, geurend naar gras en zee.
Eede was voorgoed verleden tijd. In de aanloop tot mijn vakantie met Nat fotografeerde ik moeder die een jurk van badstof voor me naaide, schuchter lachend naar de camera achter haar naaimachine. Suus paste alvast mijn jurkjes (‘ik kom nog wel terug hoor’ snauwde ik) en vader die het hek rondom de tuin een nieuw verfje gaf. Ons gezin onder de Blauwe Regen die dat jaar zelfs drie maal bloeide – en op die laatste afbeelding keek moeder bijna wanhopig in de lens. Ik vraag me nog steeds af wat ze op dat moment dacht, alsof ze al wist dat die zomer mijn hele leven zou veranderen.