Mijn mooie vriendin had geen goede voornemens bij de start van het nieuwe jaar. Maar nu wel. Want in de vloedgolf aan adviezen rondom goede voornemens las ze een citaat van Annie Dillard. “How we spend our days is, of course, how we spend our lives.” Een citaat waarvan ze midden in de nacht overeind schoot in bed. “Briljant,” zei ze, “super briljant! Zo eenvoudig en vanzelfsprekend, want natuurlijk is mijn leven een optelsom van dagen! ”
Dillard’s woorden waren als een cadeau, los van de context waarin zij het zelf schreef. Het was het gevoel van tijd, vonden we, van het gewicht dat iedere dag kreeg. Het overweldigende besef dat we iedere dag ons leven vormden. Een hele dag, waarop we van alles konden ondernemen, en simpelweg leefden. Vanaf de eerste kop koffie in de ochtend tot het moment waarop we onder onze dekbedden stapten. Dillard overhandigde ons de sleutel tot een deur waarachter we eindeloze rijen van dagen ontdekten. Wat hadden we plotseling een lang leven voor ons, en achter ons!
Stel je voor dat je 40 uur in de week werkt, zeiden we tegen elkaar, en dat 35 jaar lang. Is dat dan je leven? “Hij werkte hard,” zoiets, samengevat in de overlijdensadvertentie. Of stel dat je studeert, en werkt, en daarnaast nog eens een groot gezin hebt. “Een beetje zoals ik,” zei mooie vriendin, die momenteel filosofie studeert, “Wat zet je op mijn grafsteen?” vroeg ze. We keken elkaar aan. “Ze had het druk?” zei ik. Nee, “ze wilde alles leren wat er te leren viel!” zei vriendin, “en over jou; ze wilde schrijven maar daar had ze geen tijd voor.” En dat bedoelde ze heus niet kattig, ze bedoelde gewoon dat het niet zo eenvoudig was, een heel leven vatten in de manier waarop je je dagen doorbracht. Maar dan toch, zei ze, “ik blijf het een machtig mooi citaat vinden!”
We schreven de eerste twee weken van het nieuwe jaar uit in een gedeeld dagboek, vastbesloten om de kern van onze levens te vinden, uitgedrukt in dagelijkse bezigheden. Vanochtend belde ze me. Blue monday. Basta. Ze wist nu wat ze met de woorden van Dillard ging doen. Ze hing ze boven de keukendeur. En ging verder iedere dag leven, zoals ze altijd leefde, want dat ging eigenlijk best wel goed. We moesten samen niet alles zo kapot analyseren, of ja, ik vooral, want daar had ik toch al een handje van. En al dat geschrijf nam kostbare tijd in beslag, voor haar dan, als niet-schrijfster. Ze wist wat er op onze grafstenen ging staan. “Voor eeuwig op zoek!” En fijne maandag, zei ze.