Hoe een kerstcadeau me tot een belangrijk journalist maakte

Blog

Er lag een pakketje op tafel met mijn naam erop. Ik had niets besteld, en ook mijn gezinsleden wisten van niets. De hele familie bestelt via mijn accounts bij Bol.com en bij Zalando en allerlei andere webwinkels, dus ik ben vaak voor niets blij verrast, maar deze keer was het pakje écht voor mij. Spannend, en dat in kersttijd. Het was een glazen weckpot met stukjes kaneelstokken, zuurstokken en kerstkransjes. Met een brief erbij, van de hoofdredacteur van het Eindhovens Dagblad.

Wat hij precies schreef, weet ik niet meer want de brief verdween tussen al het pakpapier van kerstochtend. Maar hij schreef iets over het afgelopen jaar, en hoe wij, de schrijvende pers, onder druk hadden gestaan om het goed te doen. En hoe moeilijk het was, om het in deze tijd goed te doen. En hoe we belangrijk werk deden.

Ik schrijf zo af en toe een recensie over een boek voor het Eindhovens Dagblad. Over een roman of een verhalenbundel, en tot nu toe nog geen wereldschokkende literatuur. Maar ik wist me vreemd geraakt. Want hoewel ik als recensente niet bij die dappere journalisten hoorde, straalde iets van die dapperheid op me af. Ik zette de snoeppot prominent vooraan in onze grote kast in de woonkamer, met een strik eromheen, van een ander kerstcadeau.

Ik weet een beetje hoe het voelt om een journalist te zijn, de vierde macht. Want ik studeerde een jaar Journalistiek aan de Academie in Tilburg, waar we die waarheid er vanaf het begin af aan ingehamerd kregen. We kregen opdrachten met deadlines, die zoveel mogelijk op de werkelijkheid leken. Soms zaten we tot diep in de nacht op de tribune bij de raadszaal van het gemeentehuis, (slaap)dronken en met notitieblokjes. Daarna door naar studentencafé Polly Magoo, dat er trouwens nog steeds is, en als ik foto’s bekijk op internet is het alsof de tijd verstreek maar daar alles hetzelfde is gebleven.

Daar discussieerden we, niet over de debatten uit de raadszaal, maar over de vraag wie onze opdrachten ging inleveren bij de Academie, voor zes uur die ochtend. Op papier, uitgetypt op onze typemachines, waarvoor we in mijn herinnering tot vroeg in de ochtend terecht konden op de Academie, maar misschien heb ik dat er bij bedacht.

En verder was dat jaar vooral een aaneenschakeling van feesten, met flarden van herinneringen aan de Academie waar een Vlaamse radiopresentratrice mijn stem zo grondig afkraakte dat ik daarna nooit meer naar mezelf kon luisteren. En, oh schande, ik kreeg logopedie omdat mijn ‘a’ te Brabants klonk – in die tijd bestond er nog Algemeen Beschaafd Nederlands, dat gelukkig in de vaart der Zuidelijke en Noordelijke volkeren is afgeschaft. Er was een maandelijkse nieuwstoets die ik iedere keer opnieuw verprutste. Ik had het te druk om het nieuws te volgen. Als ik al naar ‘Met het oog op morgen‘ op de radio probeerde te luisteren, viel ik in slaap bij de begintonen van ‘Gutenacht Freunden.’

Kortom, ik was een waardeloze beginnende journalist. Hoewel ik me nog vaag herinner dat een leraar, misschien mijn mentor, voorstelde om een tussenjaar te nemen, en dan weer door te studeren aan de Academie. Hij vond mijn human interest stukken veelbelovend, dus wilde daar zijn best voor doen.

Nu heb ik soms spijt dat ik zijn voorstel niet aannam. Dan stel ik me voor dat ik een onderzoeksjournalist ben, en dat ik artikelen schrijf die de wereld veranderen. Eerlijke stukken, waarin ik belangrijke vragen stel die we onszelf liever niet stellen, om welke reden dan ook.

Bijvoorbeeld over het wetenschappelijk onderzoek in mijn werkveld – over werk en gezondheid – met conclusies die zo vanzelfsprekend zijn dat ik altijd plaatsvervangende schaamte voel als ze gepresenteerd worden. In een zaal vol knikkende mensen, tromgeroffel, en dan is de conclusie dat het belangrijk is om een leven lang te leren; mensen vinden makkelijker werk, kunnen dat werk behouden en zijn vitaler. Moeten ze daar drie jaar onderzoek naar doen? Dat hadden ze ook aan mij kunnen vragen, of aan een van mijn ontelbare con-collega’s, of misschien zelfs zomaar wat mensen op straat. Als ik daar iets over zeg, bekijken ze me meewarig, de onderzoekers. Dat lijkt me een soort tactiek; doen alsof de ander dommer is en rustig onderzoeksvoorstellen blijven schrijven. Dus ik stop het ergens weg met een onbehaaglijk gevoel, die frustratie, en met mij zijn er vast meer mensen die dat doen, want ik ben heus niet uniek.

Dit is een voorbeeld van waar ik over zou willen schrijven, maar ik zou ook de verhalen willen vertellen over mensen die ik al 25 jaar aan de zijlijn zie staan, en hoe we nog steeds doen of de arbeidsmarkt alle problemen op kan lossen.  Ik zou met kritische research een aanzet geven tot vragen, die misschien tot een verandering leiden. Vroeger was ik daar hoopvoller in, maar het is een beetje zoals Renate Rubinstein het schrijft; ‘Mijn arsenaal aan voorstellen is uitgeput. En dan krijg je dat wezenloos volwassene, dat glimlachende berustende, dat “kind, als je maar regelmatig eet en op tijd naar bed gaat.” Alsof dat alles is! Alsof de wereld niet veranderd moet worden!’

Laatst zei een van mijn kinderen dat de NOS niet vertelde dat vluchtelingen zelf het vluchtelingenkamp in brand hadden gestoken, en dat de NOS dus niet onpartijdig was. ‘Is dat bericht al door iemand onderzocht dan,’ zei ik, ‘is het bewezen?  Door wie? Kun je daar ergens iets over terug vinden?‘ Kind schudde het hoofd. Dat is wat internet gestuurd nieuws doet met jongeren, en met volwassenen net zo goed. We zijn tegenwoordig allemaal nieuwsverzamelaars, of we nu willen of niet. Een vak als Journalistieke basisvaardigheden zou geen slecht idee zijn in het onderwijs, en wel vanaf de basisschool.

Dus dat deed dat kerstcadeau van het Eindhovens Dagblad allemaal met me, op kerstavond. Als voormalig bijna-journalist voelde zelfs ik het vuur weer oplaaien, en ik bedacht me hoe in al die journalistenhuizen de brief van de hoofdredacteur hoop gaf, en kracht, voor het komende jaar. Amen. De kerstkransjes in de pot zijn trouwens van pure chocolade en die lust ik niet meer, hoewel ik ze af en toe pak als tegenwicht tegen al de melkchocolade kransjes die ik eet. En uit schuldgevoel, omdat ik een kerstcadeau kreeg dat ergens niet voor mij bedoeld was.