
Ons tweede vakantiehuis lag in Picardië, in een gehucht met zes huizen, een school en een kerk. Natuurlijk deed google maps het bij onze aankomst niet in die ene straat die het dorp rijk was, en de buurvrouw twijfelde bij de foto’s die we haar lieten zien op de website. In eerste instantie dan. Want het huis waar ze naast woonde leek echt wel op de foto’s. Alleen zag je daar niet op hoe verweerd de uit rode baksteen opgetrokken muren waren, zodat ze afgebladderd leken, net zoals de verf op de kozijnen en deuren.
Iets eerder die ochtend zouden we gezamenlijk ontbijten bij de eerste stop onderweg. Maar na een paar minuten rijden miezerde het. En tegen de tijd dat we parkeerden op een verlaten parking op een heuvel – met view, zoals het bord beneden beloofde – reden we door een gordijn van regen. Er klom een dikke mist over de heuvel, die ons in enkele minuten van het zicht beroofde. De hond was in een paar seconden doorweekt (die moest stinkend mee op de achterbank) en we renden heen en weer tussen de auto’s met stokbrood, de moed erin houdend, zo van ‘gelukkig zijn we onderweg, dan is het niet erg dat het regent,’ en ‘in Nederland regent het ook hoor.’
Gelukkig was ik toen al begonnen in ‘Iers Dagboek‘ van Benoite Groult, zodat ik het weer literair kon duiden en er allerlei moois in zag – leven in een boek heeft voordelen. Het klimaat leek trouwens al de hele week een beetje op dat van Ierland. Zodra de zon verscheen, brandden we weg. In de schaduw zitten was geen optie omdat er een ijzige wind stond die onmiddellijk en pijnlijk verkleumde. Was het bij ons huis warm, dan was het bij de zee koud, of andersom. Na zonsondergang daalde de gevoelstemperatuur onmiddellijk naar oktober, of november. En zo schipperden we bijna alle dagen tussen korte broeken, truien, T-shirts, zwembroeken en winterjassen. Het leek een beetje op mijn jeugdvakanties, waarin de zon iets was uit verre tropische landen, zoals Zuid Frankrijk.
Maar goed, in ons gehucht in Picardië verscheen een man op straat die ons wenkte. De onverstaanbare huiseigenaar die ik een paar minuten eerder telefonisch sprak, beter gezegd, aanhoorde. Hij had ons gevonden. Het huis achter hem torende hoog en donker uit boven de heg. Het had mooi kunnen zijn, als we in de zon waren aangekomen. Maar de mist, de wind die regen en onze natte haren in het gezicht zwiepte, de beslagen auto’s en stinkende hond benadrukten het gevoel dat het huis opriep; iets met koude muren, een verlaten pop in een wandelwagen zonder wielen, en krakende deuren. ‘Sprekend ‘The Haunting of Hill House,’ fluisterde dochter.