Ons vakantiehuis in Picardië – deel 2

Blog

Natuurlijk lees je eerst deel 1 van ‘Ons vakantiehuis in Picardië.’

“Voilà,” riep de man en hij liep pratend en breed gebarend voor ons uit, in een onverstaanbaar dialect. De woorden rolden als ballen uit zijn mond, heel snel en zonder pauzes, waarbij ieder woord een ‘a’ leek te bevatten. Het was alsof hij mekkerde, maar dan heel netjes. Hij rammelde met een sleutelbos en opende de hoge voordeur.

“Voilà,” zei hij weer, maar nu glunderend, en hij liep voor ons uit door de ‘Mooie Kamer’ met rechts twee hoge ramen die op de parkachtige tuin uitkeken. In een glimp zag ik in het moestuintje glinsterende cd’s aan touwtjes in de regen bengelen en achterin de tuin meende ik een schaap te zien, of was het een grote hond? De vloer was bruin wit getegeld en de piano aan onze linkerhand galmde zacht bij onze voetstappen.

De keuken met de lange houten tafel lag achter de mooie kamer. Het was er donker en het rook er naar muf water en lucht die te lang niet bewogen had. Boven de gesloten kelderdeur hing een sleutel aan het plafond. “Non,” zei de man terwijl hij naar de sleutel aan het touwtje wees, ‘non, non!” Hij stak er zijn wijsvinger bij op en schudde zijn hoofd. Wij zwegen.

Na zijn vertrek liepen we nog een keer hetzelfde rondje door het huis. De jeugd was boven de kamers aan de ruime overloop aan het verdelen. Hun stemmen gedempt door de gordijnen die bij deuren en ramen opbolden in de tocht die door de gangen dwaalde. Voor het huis ontdekte ik achter de struikjes een jongen die norsig de tuin in keek, naar onze auto’s. Zijn schouders helden voorover zodat zijn gevlekte blouse als een bollend kleed naar beneden hing. “Mam!” riep dochter plotseling bij mijn schouder, “waar gaan jullie slapen?” Toen ik me terug draaide was de jongen verdwenen.

Na het boodschappen doen in de plaatselijke Carrefour, waarbij iedereen mee wilde (‘Ik blijf hier niet alleen thuis hoor!’), doorzocht ik de kastjes in de keuken op zoek naar een koekenpan. Er stonden enorme schalen en pannen, als in een groepsvakantiehuis. Er was een lade vol Franse kookboeken en een lade gevuld met stapels glad gevouwen plastic zakjes, honderden.

Ik meende stemmen te horen van zingende kinderen, maar het was de wind die om het huis joeg, gemengd met de thema muziek van ‘The Haunting of Hill House’ die uit de mooie kamer kwam waar de jeugd op de banken hing. Ze plaagden elkaar met horrorverhalen en ‘Weet je,’ zei ik eerder tegen ze, ‘ ik denk niet dat jullie het beseffen, maar het huis verandert onder de druk van jullie woorden.’ Ze moesten er hard om lachen, een beetje hysterisch wel vond ik, en dochter riep ‘flauw hoor mam,’ en iemand anders zei ‘ga jij maar weer de keuken in!’

Ondertussen probeerde ik te koken, wat nooit meevalt in een vreemde keuken. Ik was alles kwijt. De messen, waar ik tien minuten naar zocht, plakten in een loodrechte rij tegen een magneet aan de zijkant van een kast. Ik kreeg ze met moeite los en mopperde tijdens het snijden – ze waren allemaal bot. De sleutel boven de kelderdeur schommelde licht in de tocht en terwijl ik de koelkast dicht duwde en weer overeind kwam, realiseerde ik me traag, alsof mijn hersenen niet geloofden wat ze zagen, dat het niet mijn eigen gezicht was dat ik in het donkere raam weerspiegeld zag. Het was de jongen.