Ons vakantiehuis in Picardië – deel 5

Blog

Las je de eerdere delen al over ons vakantiehuis? Hier vind je deel 1.

Ik knipperde met mijn ogen tegen het felle licht. De keuken was leeg. Maar dichtbij klonk glasgerinkel, gevolgd door een enorme klap die na dreunde in de kelder. Daarna roffelende stappen op de trap, opgewonden stemmen, en dochter, vermanend, ‘Jip, nu is de klok kapot! Zit! Blijf!’ De grote klok lag voorover op de stenen vloer in de mooie kamer. Er liep een barst over de achterkant waardoor het binnenwerk zichtbaar werd, versplinterd hout en proppen stof of papier. We roken het allemaal; de scherpe geur van verderf, alsof er iets vergaan was daarbinnen.

‘Wat een stank, gatver,’ zei middelste zoon, ‘maar leuk voor je verhaal, mam, dit.’ Vriend bekeek de klok van dichtbij, ‘Een muis misschien,’ zei hij, ‘of een rat,’ zei oudste zoon. Hij lachte en vroeg of we chips hadden, middelste zoon wilde douchen, in de keuken ruzieden jongste zoon en dochter over een fles cola, en vriend ruimde de klok op. ‘Ga ik morgen weer in elkaar zetten,’ mompelde hij tegen niemand in het bijzonder – het was alsof er niets gebeurd was. En er was ook niets gebeurd. Die klok had waarschijnlijk los tegen de muur gestaan en Jip had vaker rare buien. Ik opende de ramen in de mooie kamer en de voordeur in de gang, want de stank uit de klok hing als een gordijn in de kamer.

Ik was schrikachtig, dat was het. Deze avond had alle ingrediënten voor het verhaal dat zich in mijn hoofd vormde. De eerste zin spookte al door mijn hoofd, ‘Ons tweede vakantiehuis lag in Picardië, in een gehucht met zes huizen, een school en een kerk.’ Zoals ik ook zou schrijven dat het gezin tot hun eigen verbazing het huis niet vond in dat dorpje. Dat ze uitstapten en in de mist naar huisnummers zochten die er niet waren, en dat een vrouw op straat het vakantiehuis op de website niet herkende, terwijl het als een donkere schaduw achter haar lag.

Natuurlijk was er een kelder met een sleutel aan een touw. ‘En misschien gebeurt er iets met de hond,’ zei ik in de keuken tegen dochter – ‘Nee!’ riep ze, ‘in horrorfilms sterft de hond altijd als eerste. Ik wil niet dat Jip sterft!’

‘Het is maar een verhaal, flapdrol, het gaat niet over Jip,’ zei ik maar ze keek me kwaad aan. ‘Je weet niet wat je zegt. Jij hebt nog nooit echte horror gezien zeker.’ En ze vroeg me of de ramen weer dicht konden, en waarom stond de voordeur open? ‘Ben je gek ofzo mam, je gaat toch niet midden in de nacht de voordeur open zetten?’ En op dat moment sloeg de deur met een klap dicht. ‘De wind,’ zei ik maar ze rolde met haar ogen en schudde haar hoofd. Ze snoof, ‘ruik je dat? Die stank? Net of er iets ligt te rotten.’ En daarna fluisterend, ‘Ik haat dit huis, echt. Ik slaap nog liever op een camping! Maar ik wil het niet boos maken.’

‘Gekkie,’ zei ik terwijl ik een arm om haar heensloeg. Maar ik huiverde plotseling, terwijl er uit het niets een zin in me opkwam, ‘De kelder in de keuken was als een oog dat ons in de gaten hield.’ Misschien vormde het verhaal zich niet in mijn hoofd, maar in het huis.