Over een dagboekfragment uit 1991

Blog

Een van mijn zonen vertelde me laatst waarover hij geregeld discussieert met vrienden; over de vraag ‘of saaie mensen bestaan.’ Zoon en ik zijn het grondig met elkaar eens; saaie mensen bestaan niet. Want ieder mens leeft in een bomvolle en intrigerende wereld van gedachten, gevoelens en gebeurtenissen. En natuurlijk zegt dat oordeel over de ‘saaiheid’ van een ander meer over de beoordelaar dan over de persoon zelf, en hoe deze naar zichzelf kijkt.

Als zeventienjarig meisje las ik mijn eerste boekén van Simone de Beauvoir;  ‘Een wereld vol mooie plaatjes,’ en ‘Met kramp in mijn ziel.’  Haar boeken raakten me. Ik begreep niet helemaal waarom, en zocht ook nog niet naar de woorden om het te begrijpen. Maar later besefte ik door haar verhalen hoe ik door de ogen van de ander naar mezelf keek, zeker als zeventienjarige. En hoe ik misschien wel of niet naar die vervorming probeerde te leven, waarna het beeld van de ander, of het beeld dat ik bij de ander dacht te zien, mee bewoog. De Beauvoir gaf woorden aan dat onbewuste gevoel, wat me zowel een gevoel van acceptatie als onbehagen bezorgde.

In hoeverre had ik invloed op het verhaal dat de ander me toekende, of misschien beter; in hoeverre gaf ik de ander invloed op dat verhaal, en had dat verhaal invloed op mij, als persoon, als zelfstandig denkend wezen? Moest ik gaan leven met het idee dat we allemaal in een verhaal geven dat we zelf vormen, deels door onze eigen ogen, deels door dat van een ander? Volgens de Beauvoir kunnen we iedere dag de keuze maken om te beslissen wie we willen zijn. Maar wat is dan waar, en, ik ben van nature optimistisch en soms ook uiterst naïef; als schrijvers van ons eigen verhaal, kunnen we ervoor kiezen om geluk te ervaren, toch? Maar we worden niet onszelf zonder ‘de ander’, schreef de Beauvoir, zoals ook haar beroemdste quote weerspiegelt; ‘Men komt niet als vrouw ter wereld. Men wordt zo gemaakt.’

Het idee over de mens als verhalenverteller liet, en laat me niet los. Waar ligt de scheidslijn tussen ‘een geleefd leven en een verteld leven,’ – het idee van de ‘biografische illusie,’ zoals de Beauvoir en Sartre het omschreven. Als dagboekenschrijfster weet ik hoe iedere gebeurtenis een avontuur kan worden, als ik er de juiste woorden aan geef. De omvorming van een leven tot een verhaal, is dat wat ik mijn dagboek doe? Want zodra ik een gebeurtenis opschrijf, of een emotie benoem, geef ik het een begin en een einde, ga ik het interpreteren, en ken ik er nieuwe, andere woorden en betekenissen aan toe. Ik maak er een verhaal van, dat ik dan later weer met andere ogen bekijk.

Dat is ook het bizarre van het lezen van een oud dagboek; het schrijven en lezen schept een afstand. De ‘ik’ die mijn verhaal schreef, als jong meisje of jonge moeder, dat ben ik, en toch ook weer niet. Mijn dagboek leest als een roman, een vertelling over iemand die er niet meer is, en toch ook weer wel. ‘Ik neem altijd een dagboek mee als ik reis,’ schreef Oscar Wilde, ‘men moet altijd iets sensationeels te lezen hebben in de trein,’ een quote die ik ieder jaar beter begrijp. En met iedere bladzijde die ik omdraai, vormt zich in mij een nieuw verhaal over dat jonge meisje, dat ik was en denk te herkennen in mezelf.

Zoals ik dus recent bovenstaand fragment vol verbazing las; ik schreef het bijna 35 jaar geleden tijdens het leren voor een psychologie tentamen, op de Academie Mens-Arbeid, voorloper van Fontys HRM & Toegepaste psychologie. Ik herinner me niet dat ik zo bewust met het studiemateriaal bezig was, in die wereld die er niet meer is, en toch ook weer wel.

En om terug te komen op die saaie mensen – die zijn er echt niet, schrijft ook Yevgeny Yevtushenko. Elk mens kent een moment waarin hij zegeviert, en een uur van bittere kwelling. ‘Het zijn geen mensen die sterven, maar hele werelden die verdwijnen.’ Het is aan ons om die werelden te zien.