Een van mijn favoriete dagboeken is van twee bekende literatoren, de gebroeders Edmond en Jules De Goncourt. Ze werkten vanaf 1851 in het diepste geheim aan dit boekwerk dat bij publicatie angstig tegemoet werd gezien. Op 23 mei 1864 schreven ze; ‘Sinds het ontstaan van de mensheid ligt alles wat er aan vooruitgang en verworvenheden tot stand kwam op het vlak van gevoeligheid. Iedere dag wordt de mensheid nerveuzer, hysterischer.’ Ze vroegen zich af of al de activiteit om de mensheid op een hoger plan te brengen, niet bijdroeg aan de moderne melancholie, ‘de neerslachtigheid van onze tijd.’ Volgens de broers kwam deze depressie (zoals we het nu zouden noemen) voort uit ‘de beweging, de enorme inspanningen, het bezeten werken’ en de in ieder opzicht overdreven productie van hun tijd.
Over de jeugd schreven ze; ‘In onze tijd lezen de kinderen meer dan ooit, en daardoor is hun verbeeldingskracht zo geprikkeld. Het lezen leidt de kinderen af van het praktische leven, het spiegelt ze bedrieglijke vergezichten voor, zet ze op een verkeerd spoor en legt de basis voor teleurstellingen, die ze verbitterd tegenover de toekomst zullen doen staan.’
Nog zo’n heerlijk boek; ‘Nobele wilden, de Oliviers: vier vrouwenlevens,’ geschreven door Sarah Watling. Een biografie over de vier beeldschone zussen Olivier, die rond 1900 vrijzinnig en intellectueel werden opgevoed door hun ouders. In die tijd verbeterden de onderwijsmogelijkheden voor meisjes langzaam, maar dit werd niet door iedereen toegejuicht.
Vanuit de medische wereld werd gewaarschuwd voor de gevaren die ‘het stimuleren van het vrouwelijk brein’ met zich mee kon brengen. Gerespecteerde professoren en artsen, vooraanstaand ‘deskundigen’ op het gebied van geestesziektes, waarschuwden ouders dat ‘intellectuele wedijver’ met jongens een desastreus effect kon hebben op de geest van jonge vrouwen. Het zenuwcentrum van meisjes zou instabieler zijn vanwege de ontwikkeling van hun voortplantingsorganen. Er werd zelfs beweerd dat vrouweneducatie een regelrecht gevaar vormde voor het Britse volk.
Echo’s uit een niet eens zo ver verleden. De parallellen zijn zichtbaar. Is de epidemie aan ‘moderne melancholie, de neerslachtigheid van onze tijd,’ die de gebroeders de Goncourt in 1864 bespraken anders dan de epidemie in mentale kwetsbaarheid die we nu in onze wereld denken te zien?
En onze jeugd leest nu te weinig, terwijl het in 1864 een gevaarlijke bezigheid was, die de jeugd maar liet fantaseren, en denken over levens die ze zelf nooit zouden kunnen leiden. Zoals de jeugd al generaties lang gewaarschuwd wordt voor ‘moderne fratsen’ die ze af leidt van een gedisciplineerd en waarachtig leven.
En wat te denken van al die medische ‘kennis’ over het intellect van de vrouw, die mede de basis vormt van hoe we nog steeds naar verschillen tussen mannen en vrouwen kijken – en onder andere de hardnekkige mythe over het verschil in zorgzaamheid tussen mannen en vrouwen in stand houdt.
Wat zeggen deze stemmen uit het verleden over het heden? Dat kennis vergankelijk is. Dat ik niet zoveel weet, hoe veel ik ook denk te weten. Dat de mensheid de laatste eeuwen niet zoveel veranderde, maar wel hoe we naar onszelf en de wereld om ons heen kijken. Voor mij betekent het ook dat het vormen van een mening tijd kost, onderzoek en weging – tijd die we onszelf in dit tijdperk misschien te weinig gunnen. Onder druk van de ‘overdreven productie van onze tijd,’ zoals de gebroeders de Goncourt anderhalve eeuw geleden al waarschuwden.