In de vierde klas van de HAVO keken we op school naar een documentaire over de concentratiekampen. Ik herinner me dat een vriendin in huilen uitbarstte en dat er leerlingen tijdens de film het verduisterde lokaal uit stommelden, met bleke gezichten. En nu ik dit typ, besef ik me dat ik het woord ‘concentratiekampen’ moet aanvullen met ‘in de tweede wereldoorlog.’ Want het kwaad is niet uitgebannen na de tweede wereldoorlog.
Ik sloeg zojuist het boekje ‘Nacht’ van Nobelprijswinnaar Elie Wiesel dicht, met pijn in mijn buik. Ik las meer boeken van overlevenden uit de kampen en blijf geschokt. Wiesel overleefde de kampen Auschwitz en Buchenwald. Hij beschrijft de aankomst in Birkenau, als vijftienjarige jongen uit het dorpje Sighet, in Transsylvanië. “Niet ver van ons stegen vlammen, reusachtige vlammen, op uit een grote kuil. Er werd iets verbrand. Er reed een vrachtwagen naar het gat die zijn lading erin stortte: het waren kleine kinderen. Baby’s? Ja, dat zag ik, met mijn eigen ogen….Kinderen in de vlammen.” De ontzetting en het ongeloof, en Wiesel zegt tegen zijn vader dat hij niet gelooft dat er in de 20e eeuw mensen levend verbrand worden, dat de wereld dat niet toe zou laten.
Later in het verhaal hoorde Wiesel zijn verzwakte vader zijn naam roepen, keer op keer. “Eliezer, mijn zoon, kom hier…Ik wil je iets vertellen..alleen aan jou…Kom laat me niet alleen…” Wiesel antwoordde niet, bang voor de toorn van de nazi’s, van de SS’er die op het kermen van zijn vader afkwam en hem op zijn hoofd sloeg, “Zwijg, oude man, zwijg!” En ook Wiesel zweeg, hij voelde de slagen die op zijn vader neerkwamen maar reageerde niet. “Erger nog, ik was kwaad op hem omdat hij lawaai had gemaakt, omdat hij geroepen had, omdat hij de toorn van de ss’er had gewekt.“ Zijn vader sterft. Ik zal het mezelf nooit vergeven, schrijft Wiesel, “evenmin zal ik het de wereld ooit vergeven dat ze me tegen de muur heeft gezet, me tot een vreemdeling heeft gemaakt en de primitiefste en meest basale instincten in me heeft wakker gemaakt.”
‘Nacht’ is een dun boekje met een donkere kaft. Het is sober geschreven. Woorden die normaal voldoen om een boek te omschrijven, zijn hier niet toereikend, woorden als ‘treurig, triest, wanhopig, duister, vreselijk.’
Zoon las de flaptekst van het boek en neemt het mee als hij op vakantie gaat. Voor in het vliegtuig. Ik ben benieuwd of hij het ook voelt daar hoog in de lucht. Het gewicht van dat dunne boekje, de geschiedenis die hij meedraagt in zijn rugzak. Of ook hij ziet dat dit zomaar kon gebeuren. De onverdraaglijke alledaagsheid, voorafgaand aan de dodenmars. De moeder van Wiesel die brood smeerde de nacht voor de deportatie, voor onderweg, die de moed erin hield en hen gerust bleef stellen. Het onwrikbare geloof ‘dat alles wel goed zou komen.’
‘Nacht’ is en blijft urgent, en als boeken de kracht hebben om de wereld te veranderen, dan moet iedereen ook dit boekje lezen.