In mijn ouderlijk huis schreef ik in onze speelkamer. Een kamer op de begane grond waar ik en mijn drie zussen tekenden en liedjes zongen en later rookten en geheimen deelden. In de hoek stond een piano, er hingen lange gordijnen naast de schuifdeuren. Vaak hing de rook in dikke wolken in de kamer waar ik mijn zussen als schimmen zag zitten. ‘Deur dicht!’ riep mijn moeder dan, en ‘jongens toch!,’ als de rook de woonkamer en keuken in kringelde. Ik rookte lichte drum (zo’n oranje pakje, de goedkoopste variant) en soms werd ik stoned als ik in de ochtend een shaggie rookte voor het ontbijt, op een lege maag.
Ik gebruikte schoolschriften voor mijn verhalen en dagboeken. Pen en papier, en ik schreef zo mooi mogelijk. In de avonden fietste ik soms met mijn vader naar zijn bureau waar ik op een elektrische typemachine werkte. Mijn boek vorderde gestaag. Een stapel verfomfaaide papieren die ik onder mijn matras verborg. Mijn jongste zus las mee en iedere keer als ik weer een stuk af had, wilde ze het onmiddellijk lezen. Een stimulerende en enthousiaste leesfan, want natuurlijk kende zij mijn hoofdpersonen in het echte leven. Zij wilde weten hoe het afliep, alsof wat ik schreef ook werkelijk ging gebeuren! Hoe heerlijk is het om zo jong te zijn en alle verhalen nog te kunnen leven.
In die periode was ik altijd verliefd, en wel op de meest veilige manier; zonder dat de ander het wist. Af en toe ruilde ik de ene liefde voor een ander, maar ik was vrij trouw. Dat was ook niet zo moeilijk, want waar niet echt geliefd wordt, wordt ook niet afgewezen of geleden. Mijn geliefdes waren onherkenbare hoofdpersonen in mijn schriften, en deden precies wat ik wilde. Heel heilzaam, schrijver zijn!
Mijn fijnste schrijfherinneringen zijn die aan de avonden waarop ik werkte in de speelkamer. Aan de houten tafel onder de hanglamp, mijn gezicht weerspiegeld in het glas van de schuifdeur. Een cassettebandje met Georges Moustaki die kwijlde over zeventienjarige meisjes, zoals ik dat toen ook was en ik wist dat ik daar stond waar hij over zong, op de rand van het leven. De rook van mijn shaggie kringelde omhoog in dunne slierten, ik dronk water (en heel soms stiekem een bodempje wijn, zomaar in de middag of vroege avond) en ik schreef in krullende letters met mijn vulpen.
Die modus ga ik weer te vinden – en de inspiratie van dat zeventienjarige meisje. Tijd om te schrijven. Een speelkamer waar ik niet langer rook maar me met een pot thee en een karaf water, omringd door boeken, een echte schrijfster weet. Want deze blog, nu écht mijn laatste voor een lange tijd, is alleen maar weer een excuus om niet te beginnen met het herschrijven van dat boek dat al die tijd op me ligt te wachten. Met personages die ik al lang ken en een geschiedenis die me doet glimlachen en huiveren. Natuurlijk schreef ik zussen in dit verhaal. Die samen liedjes zongen en tekenden, en daarna een heus familiegeheim ontrafelen. Nu krijg ik er zin in.
(En dit is dus echt mijn laatste blog – tot ik een heuse update over mijn boek kan publiceren.)