Zoon las tijdens de vakantie in de auto, onderweg naar Zuid-Frankrijk. Voor de boekenlijst natuurlijk. Niets heerlijker voor een schrijvende moeder dan een (verplicht) lezend kind, dat ook nog eens vragen stelt.
“Is het nu een man of vrouw, die hoofdpersoon,” vroeg hij bij een wisseling in perspectief. En “Lees jij deze bladzijde eens, want ik snap er niets van.”
Ik legde uit wat er gebeurde in de scenes die hij niet begreep.
“Hmm,hmm” deed hij, “maar is het een sleutelscène of hoef ik het niet te weten, of te herlezen?”
We kozen samen de boeken. Ik voor onze boekenkast, hij aan tafel met de lijst met de punten per boek.
“In dit boek zit veel seks,“ zeg ik over ‘Meer dan mannelijk,’ van Marion Bloem. “Die dan niet,” zegt hij. Een seconde later vraagt hij, “Geschreven vanuit een man of een vrouw?”
“Een man.”
“Hoef ik toch niet hoor mam,” zegt hij en later aan tafel met de boeken voor zich “Mag ik de punten erin schrijven?”
Dus nu zijn enkele boeken beschreven op de laatste bladzijdes, 2, 3 of 4 punten in zwarte dikke letters, met uitroepteken. Hoe dikker het boek, hoe meer punten. ‘Meer dan mannelijk’ van Marion Bloem (“333 bladzijdes, mam!”) is een ‘3-punter.’ ‘Lange reizen, korte liefdes’ van dezelfde schrijfster krijgt 2 punten, maar, niet verkeerd, het is een pocket van slechts 229 bladzijdes. We gaan voor het laatste boek, zonder al die seks. Daarna kiest hij na lang overleg met tegenzin toch voor “Publieke werken” van Thomas Rosenboom. Een echte 4-punter, 487 bladzijdes, “Pfffffffffffff,” doet zoon, “maar wel 4 punten!” Hij krijgt de stapel boeken bijna niet in zijn koffer.
Maar hij begon met een simpele ‘2-punter,’ ‘Slaap’ van Annelies Verbeke. Een pocket van 154 bladzijdes, “om erin te komen.”
“Mam,” zuchtte hij na de eerste bladzijdes voor me in de auto met het boek op schoot, “ik ga zo maar een planning maken in mijn mobiel voor de vakantie, want anders lees ik toch niet.”
En eergisteren sjokte hij met de stapel naar boven. “Ik ga nu echt beginnen, iedere dag een paar bladzijdes.” Fronsend, weer zo’n diepe zucht. Hij kijkt naar “Publieke Werken.” Dit is toch niet zo’n boek als dat andere dikke boek hé?”
Vorig schooljaar las hij ‘Godenslaap’ van Erwin Mortier.
Ik zwijg.
“Zoiets lees je toch niet voor de lol mam, kom op! Je zei dat het over de oorlog ging. Pff. Een beetje misschien. Er stonden zelfs Franse zinnen in! Lijkt dit boek erop?”
“Maar dat was wel een 4-punter!” zeg ik.
Zal ik hem vertellen waar het over gaat? Als ik uitleg dat er drie verhaallijnen zijn, waaronder één over de bouw van een hotel en een ander over de rivaliteit tussen twee apothekers. Nee, beter van niet.
“Lees de achterflap nog maar een keer,” zeg ik.
“Okay,” zegt hij. Boven zie ik de stapel boeken achter zijn bed maar ‘Publieke Werken’ ligt in de boekenkast. Die achterflap komt vast wel een keer.