Over mijn telefoonverslaving

Blog

Lang geleden stopte ik in één keer met roken, cold turkey, en het gevoel nu is hetzelfde. Als ik denk aan mijn mobiel, voel ik fysieke weerstand – ik weet dat ik het niet meer wil. Een verslaving, net als mijn rookverslaving, maar veel makkelijker om van af te komen.

Ik ben inmiddels vier weken (bijna) mobielvrij. Niet omdat ik volledig offline wil zijn, maar omdat ik niet meer zoveel tijd op mijn mobiel wil doorbrengen. En het klinkt wat overdreven en dramatisch, maar het is echt waar; ik voel me bevrijd!

Mijn belangrijkste inzicht kwam afgelopen week, toen ik op een winderig treinperron in Arnhem zat. Op mijn bankje was het warm in de felle zon, en tegelijkertijd ijzig koud, iedere keer als de zon achter een wolk verdween. Naast me zat een jong stel in kaki broeken, dicht tegen elkaar aan, ieder verdiept in hun mobiel. Een groepje scholieren stond schuin voor me, in een kring, verdiept in hun mobiel. Daarnaast twee kletsende vrouwen, die ieder om de beurt hun mobieltjes checkten, en dan weer terug lachten. Een man praatte hardop schaterend voor zich uit in het luchtledige, in een druk gesprek met een partner ergens, in zijn oortjes. Ik stelde me deze scene opnieuw voor, maar dan zonder mobieltjes.

En daar op dat bankje realiseerde ik me plotseling wat ik zonder mobiel weer doe; ik mijmer en peins, ik dagdroom, ik staar. Ik ben weer alleen met mezelf. Ik denk, roerloos, zonder afleiding. Lange stille en rustgevende momenten waarop ik niet, of wel, bewust denk – zonder dat ik grijp naar de afleiding in mijn mobiel. Momenten waarop ik me heel even afvraag wat ik moet doen, waarna ik weer terugzak in mijn eigen gedachten. Een niveau van bewustwording dat me nieuw en tegelijkertijd vertrouwd voorkomt. De rust in mijn hoofd die ik jaren kende, voordat ik ieder moment mijn mobiel indook, bewust én onbewust.

Voorheen werd ik iedere morgen gewekt door mijn mobiel, waarna ik gedachteloos tien minuten (of langer!) door het nieuws scrolde, appjes las en mijn social media checkte. Op een bankje op het perron in de zon las ik ook toen een paar bladzijdes uit een boek, maar checkte ik om de paar bladzijdes mijn mobiel. ‘Wat eten we, wanneer spreken we af, wanneer was ook alweer die ene afspraak, en ergens botste een trein op een andere, en niet eerder was er zo’n groot treinongeluk, vervaagde foto’s van een vergelijkbaar ongeluk, lang geleden, een ziekenhuis, een plaatsnaam die ik herken, waar was dat ook alweer, en met wie was ik daar, een berichtje van een vriendin, heb jij mama gesproken, en wie doet de boodschappen, en ja, ik weet niet wie er vanavond allemaal mee eet. Dat werkappje daar reageer ik niet op, en kun jij 11 februari, het was in Italië denk ik.’

Nu piept mijn wekker, draai ik me nog een keer om, en doezel daarna minuten lang in mijn warme bed. Alleen. Doelloze, stille gedachten die komen en gaan, de dag die eraan komt, een laatste schim van een droom, het getik van de kraan in de badkamer. Tot mijn verbazing slaap ik beter. Ik las al drie dikke boeken, geconcentreerd, met koekjes en thee op de bank, onder een dekentje.

En hoe langer ik zonder mobiel rond loop, hoe absurder het me voorkomt als ik dat weer wel zou doen. Dat zwarte glimmende kastje, waar ik onrustig van werd als ik er te lang niet naar keek. Iedere pauze vulde ik met een korte blik op mijn telefoon. Nu is er een soort stilte terug in mijn hoofd, ruimte en kalmte die er voorheen niet meer was. En nog zo’n fijne bijvangst; ik heb drie uur per dag over, drie hele uren, waarin ik van alles kan doen. Of niets.

The new dry february

Blog

Vorig jaar kocht ik de Nokia van dochter en bestelde ik een ouderwetse prepaid simkaart. Daarna stond ik bijna twee weken droog; mijn iphone lag in de kast in de huiskamer, op de bovenste plank waar ik niet bij kan zonder op een stoel te klimmen. En sinds ik besloot om mijn iphone weg te leggen, zag ik steeds meer mensen zonder mobiel.

Zo zag ik een interessant interview met geschiedkundige en schrijver Yuval Noal Harari “Zit je er klaar voor,” zei de interviewster tegen Harari, “mobiel uit?” Hij schudde zijn hoofd, “Ik heb geen smartphone.” De interviewster ging er niet op in, maar ik dacht hoe heerlijk dat was, geen smartphone hebben. Ik vroeg me af waar die gedachte vandaan kwam – en waarom ik dan niet gewoon mijn telefoon weg legde.

Tijdens de feestdagen las ik vervolgens een essay van Joan Didion die al in 1998 schreef dat de wereld totaal veranderd was, als je kijkt naar hoe informatie mensen bereikt. ‘De tijd dat je kunt besluiten een verhaal niet naar buiten te brengen omdat het bronnenmateriaal niet goed genoeg is, ligt ver achter ons. Zodra een verhaal publiekelijk bekend wordt, moet je er aandacht aan besteden, en er een kwalificatie aan geven.’ Ik bedacht dat ik me al langer ergerde aan nieuws dat geen nieuws was, en dat wel als nieuws werd gebracht. Het erge is dat ik het normaal ben gaan vinden en er vaak klakkeloos door heen scrol.

Ook sprak ik met zoon over het thema van zijn thesis. Hij wilde het hebben over het recht van vrijheid op meningsuiting, en de macht van grote internetbedrijven. “Interessant,” appte ik, en daarna las ik met hem allerlei artikelen die me verder aan het denken zetten.

Zo zegt emeritus Informatierecht Egbert Dommering, dat het internet de ‘sociaal-economische realiteit van de informatievoorziening compleet hertekend en ‘alles vloeibaar’ gemaakt.’ En doordat alle communicatievormen en communicatieplatforms met elkaar in verbinding staan, is niet meer duidelijk wie voor wat en voor welke content verantwoordelijk is. Volgens Dommering roept dit de vraag op of deze machtige internetplatforms niet al een eind hebben gemaakt aan het recht op vrijheid van meningsuiting. Ze bepalen wat weg gefilterd of verwijderd wordt, en welke informatie wel of niet met het publiek wordt gedeeld, gevraagd of ongevraagd.

Het idee dat ik niet wist wie me wat liet zien op mijn iphone, maar tegelijkertijd uit gewoonte wel ieder uur geregeld naar mijn mobiel greep, versterkte mijn onbehaaglijke gevoelens.

En dan was er dochter. Zij probeerde al eerder om te stoppen met haar mobiel. Een soort verlangen naar de jaren ‘80 en ‘90, waarin jongeren elkaar belden of fysiek afspraken. Waarin je niet voortdurend je aandacht verdeelde tussen de online en offline wereld. Waarin je niet bang hoeft te zijn dat je stomdronken op internet belandt, of erger. Want een filmpje of foto is zo gemaakt. Gelukkig, zei dochter, staan er tegenwoordig zoveel rare filmpjes van mensen online, dat het daardoor wel minder erg is als het gebeurt. Een trieste constatering. “Maar zo makkelijk is het niet om offline te gaan mama,” zei ze, “ga het maar proberen!”

Zij is weer online, omdat niet alleen haar sociale netwerk, maar ook bijvoorbeeld onderwijs internet en de smartphone gebruikt om te communiceren met leerlingen. Je kunt als jongere niet alleen offline gaan, als de wereld zich grotendeels ook online afspeelt. Een conclusie die mij deed beseffen hoe afhankelijk we zijn van onze mobieltjes. En hoe lastig het is om je daaraan te onttrekken, als je dat zou willen. Zo vindt volgens een onderzoek van EenVandaag dat 33% van de jongeren zichzelf verslaafd aan de smartphone.

Dus vorig jaar ging ik offline. Ik legde mijn iphone weg. Een proefdag, want ik had nog geen simkaart voor mijn Nokia. Ik was dus niet bereikbaar. Dat voelde ongemakkelijk. Als moeder van een steeds verder uitdijend groot gezin, met daarnaast bejaarde ouders, en ouder wordende vrienden en vriendinnen, is er altijd wel iemand waar ik me zorgen om maak. En waarvoor ik bereikbaar wil zijn. Ik vroeg steeds maar aan de kinderen die thuis waren of er nog nieuws was. “Papa vraagt of je hem belt,” zei een van hen halverwege de dag en sja, toen móest ik mijn mobiel wel pakken. Blijkbaar was het dringend. Dat was het niet.

Maar, ik hield het dus niet vol. Twee weken maar, en toen ging het al mis. Ik had allerlei excuses, als een serieuze verslaafde. Deze maand ga ik het echt doen, misschien zelfs langer, als alles goed gaat. Wat kan er fout gaan? Ik heb visioenen van stapels boeken, vlinders en bloemen, en lange uren zonder afleiding en informatie, zoals het ‘vroeger’ was, toen ik nog in een enkele dimensie leefde. Tijd waarin ik zoveel kan lezen, en schrijven! Of gewoon niets ga doen.

Ik ben benieuwd hoe het gaat zijn, als het nieuwe er af is. Of ik tijd over ga houden. Of ik minder snel afgeleid ben. Of ik nog in contact blijf met mensen zonder whatsapp. Of iemand me gaat missen, dat natuurlijk ook.

(En het hele interview met Harari vind je overigens hier, een aanrader, ik ga het nog een keer kijken.)

Zorg

Blog

Mijn papa overleed in zijn verzorgingstehuis, tussen lieve verzorgenden die van vakantie terug kwamen en hem niet meer herkenden. Mager onder de lakens, met een scheve mond en een raspende ademhaling.

“Dag,” zei een van hen na de eerste nacht dat wij er waakten, “dag lieve Henk, het was fijn met jou. Ik heb veel van je geleerd over John Lennon.”

Het is druk in de zorg. Er zijn te weinig mensen. Iedereen doet zijn best, en iedere dag wisselen de gezichten. Mijn vader ontving die laatste weken veel mensen die hij niet kende. Onbekende vriendelijke bezoekers in zijn kamer, die niets van zijn verhalen begrepen, zijn woorden en boeken niet kenden.

Hij lag in zijn vertrouwde bed en dreef van ons weg. Zijn kamer was als een eiland en het huis deinde en leefde. Geschuifel op de gang, een meneer met een rollator die deur na deur open duwde. Een mevrouw die haar kamer kwijt was, de kibbelende dames aan tafel bij de activiteitenbegeleidster. Er was een sleutel kwijt, en nu konden de ramen niet open.

Het ritme van het huis, in een trage stoet van bewoners en bezoekers.

Die twee nachten dat we er sliepen, klonk telkens een vrouwenstem, “Zuster, zuster, kom, ik houd het niet meer.” Een korte stilte en daarna “Zuster, zuster!” Haar stem dwaalde door de lege donkere gang, waar alleen nachtlampjes branden. Af en toe klapte de tussendeur open, een sleutel in het slot, de voetstappen van de verzorgenden en dan een geruststellende stem, het zangerige antwoord van de vrouw, gefluister dat uiteindelijk overging in stilte.

Ik schaamde me. Zij zorgden voor mijn vader, voor andermans vaders en moeders. Ik kwam op bezoek, ik wandelde met mijn vader, ik lachte met hem. Maar zij zorgden voor hem. We vroegen hoe het met hem ging. Af en toe dacht ik dat ik het zag in hun ogen. Nu ging hij dood en waren wij hier dag en nacht.

In de vroege ochtend pruttelde de koffie in het donkere keukentje, met een lichtje boven het aanrecht. In de huiskamer wachtten de fauteuils, hun leuningen als open armen. Fluisterende schoonmaaksters bij het raam waarachter vlaggen wapperden van het land dat de bewoners die week bezochten.

Mijn papa is er niet meer, en in zijn kamer slaapt nu iemand anders. Iedere keer als ik schuifelende voetstappen hoor, ben ik daar. In dat slapende huis. Een verstilde wereld vol kostbaar lief leven, achter de ramen.