The new dry february

Blog

Vorig jaar kocht ik de Nokia van dochter en bestelde ik een ouderwetse prepaid simkaart. Daarna stond ik bijna twee weken droog; mijn iphone lag in de kast in de huiskamer, op de bovenste plank waar ik niet bij kan zonder op een stoel te klimmen. En sinds ik besloot om mijn iphone weg te leggen, zag ik steeds meer mensen zonder mobiel.

Zo zag ik een interessant interview met geschiedkundige en schrijver Yuval Noal Harari “Zit je er klaar voor,” zei de interviewster tegen Harari, “mobiel uit?” Hij schudde zijn hoofd, “Ik heb geen smartphone.” De interviewster ging er niet op in, maar ik dacht hoe heerlijk dat was, geen smartphone hebben. Ik vroeg me af waar die gedachte vandaan kwam – en waarom ik dan niet gewoon mijn telefoon weg legde.

Tijdens de feestdagen las ik vervolgens een essay van Joan Didion die al in 1998 schreef dat de wereld totaal veranderd was, als je kijkt naar hoe informatie mensen bereikt. ‘De tijd dat je kunt besluiten een verhaal niet naar buiten te brengen omdat het bronnenmateriaal niet goed genoeg is, ligt ver achter ons. Zodra een verhaal publiekelijk bekend wordt, moet je er aandacht aan besteden, en er een kwalificatie aan geven.’ Ik bedacht dat ik me al langer ergerde aan nieuws dat geen nieuws was, en dat wel als nieuws werd gebracht. Het erge is dat ik het normaal ben gaan vinden en er vaak klakkeloos door heen scrol.

Ook sprak ik met zoon over het thema van zijn thesis. Hij wilde het hebben over het recht van vrijheid op meningsuiting, en de macht van grote internetbedrijven. “Interessant,” appte ik, en daarna las ik met hem allerlei artikelen die me verder aan het denken zetten.

Zo zegt emeritus Informatierecht Egbert Dommering, dat het internet de ‘sociaal-economische realiteit van de informatievoorziening compleet hertekend en ‘alles vloeibaar’ gemaakt.’ En doordat alle communicatievormen en communicatieplatforms met elkaar in verbinding staan, is niet meer duidelijk wie voor wat en voor welke content verantwoordelijk is. Volgens Dommering roept dit de vraag op of deze machtige internetplatforms niet al een eind hebben gemaakt aan het recht op vrijheid van meningsuiting. Ze bepalen wat weg gefilterd of verwijderd wordt, en welke informatie wel of niet met het publiek wordt gedeeld, gevraagd of ongevraagd.

Het idee dat ik niet wist wie me wat liet zien op mijn iphone, maar tegelijkertijd uit gewoonte wel ieder uur geregeld naar mijn mobiel greep, versterkte mijn onbehaaglijke gevoelens.

En dan was er dochter. Zij probeerde al eerder om te stoppen met haar mobiel. Een soort verlangen naar de jaren ‘80 en ‘90, waarin jongeren elkaar belden of fysiek afspraken. Waarin je niet voortdurend je aandacht verdeelde tussen de online en offline wereld. Waarin je niet bang hoeft te zijn dat je stomdronken op internet belandt, of erger. Want een filmpje of foto is zo gemaakt. Gelukkig, zei dochter, staan er tegenwoordig zoveel rare filmpjes van mensen online, dat het daardoor wel minder erg is als het gebeurt. Een trieste constatering. “Maar zo makkelijk is het niet om offline te gaan mama,” zei ze, “ga het maar proberen!”

Zij is weer online, omdat niet alleen haar sociale netwerk, maar ook bijvoorbeeld onderwijs internet en de smartphone gebruikt om te communiceren met leerlingen. Je kunt als jongere niet alleen offline gaan, als de wereld zich grotendeels ook online afspeelt. Een conclusie die mij deed beseffen hoe afhankelijk we zijn van onze mobieltjes. En hoe lastig het is om je daaraan te onttrekken, als je dat zou willen. Zo vindt volgens een onderzoek van EenVandaag dat 33% van de jongeren zichzelf verslaafd aan de smartphone.

Dus vorig jaar ging ik offline. Ik legde mijn iphone weg. Een proefdag, want ik had nog geen simkaart voor mijn Nokia. Ik was dus niet bereikbaar. Dat voelde ongemakkelijk. Als moeder van een steeds verder uitdijend groot gezin, met daarnaast bejaarde ouders, en ouder wordende vrienden en vriendinnen, is er altijd wel iemand waar ik me zorgen om maak. En waarvoor ik bereikbaar wil zijn. Ik vroeg steeds maar aan de kinderen die thuis waren of er nog nieuws was. “Papa vraagt of je hem belt,” zei een van hen halverwege de dag en sja, toen móest ik mijn mobiel wel pakken. Blijkbaar was het dringend. Dat was het niet.

Maar, ik hield het dus niet vol. Twee weken maar, en toen ging het al mis. Ik had allerlei excuses, als een serieuze verslaafde. Deze maand ga ik het echt doen, misschien zelfs langer, als alles goed gaat. Wat kan er fout gaan? Ik heb visioenen van stapels boeken, vlinders en bloemen, en lange uren zonder afleiding en informatie, zoals het ‘vroeger’ was, toen ik nog in een enkele dimensie leefde. Tijd waarin ik zoveel kan lezen, en schrijven! Of gewoon niets ga doen.

Ik ben benieuwd hoe het gaat zijn, als het nieuwe er af is. Of ik tijd over ga houden. Of ik minder snel afgeleid ben. Of ik nog in contact blijf met mensen zonder whatsapp. Of iemand me gaat missen, dat natuurlijk ook.

(En het hele interview met Harari vind je overigens hier, een aanrader, ik ga het nog een keer kijken.)

Zorg

Blog

Mijn papa overleed in zijn verzorgingstehuis, tussen lieve verzorgenden die van vakantie terug kwamen en hem niet meer herkenden. Mager onder de lakens, met een scheve mond en een raspende ademhaling.

“Dag,” zei een van hen na de eerste nacht dat wij er waakten, “dag lieve Henk, het was fijn met jou. Ik heb veel van je geleerd over John Lennon.”

Het is druk in de zorg. Er zijn te weinig mensen. Iedereen doet zijn best, en iedere dag wisselen de gezichten. Mijn vader ontving die laatste weken veel mensen die hij niet kende. Onbekende vriendelijke bezoekers in zijn kamer, die niets van zijn verhalen begrepen, zijn woorden en boeken niet kenden.

Hij lag in zijn vertrouwde bed en dreef van ons weg. Zijn kamer was als een eiland en het huis deinde en leefde. Geschuifel op de gang, een meneer met een rollator die deur na deur open duwde. Een mevrouw die haar kamer kwijt was, de kibbelende dames aan tafel bij de activiteitenbegeleidster. Er was een sleutel kwijt, en nu konden de ramen niet open.

Het ritme van het huis, in een trage stoet van bewoners en bezoekers.

Die twee nachten dat we er sliepen, klonk telkens een vrouwenstem, “Zuster, zuster, kom, ik houd het niet meer.” Een korte stilte en daarna “Zuster, zuster!” Haar stem dwaalde door de lege donkere gang, waar alleen nachtlampjes branden. Af en toe klapte de tussendeur open, een sleutel in het slot, de voetstappen van de verzorgenden en dan een geruststellende stem, het zangerige antwoord van de vrouw, gefluister dat uiteindelijk overging in stilte.

Ik schaamde me. Zij zorgden voor mijn vader, voor andermans vaders en moeders. Ik kwam op bezoek, ik wandelde met mijn vader, ik lachte met hem. Maar zij zorgden voor hem. We vroegen hoe het met hem ging. Af en toe dacht ik dat ik het zag in hun ogen. Nu ging hij dood en waren wij hier dag en nacht.

In de vroege ochtend pruttelde de koffie in het donkere keukentje, met een lichtje boven het aanrecht. In de huiskamer wachtten de fauteuils, hun leuningen als open armen. Fluisterende schoonmaaksters bij het raam waarachter vlaggen wapperden van het land dat de bewoners die week bezochten.

Mijn papa is er niet meer, en in zijn kamer slaapt nu iemand anders. Iedere keer als ik schuifelende voetstappen hoor, ben ik daar. In dat slapende huis. Een verstilde wereld vol kostbaar lief leven, achter de ramen.

Dag papa

Blog

Mijn liefste papa is overleden. Zijn sterfbed stond in zijn vertrouwde kamer, met de familiefoto’s aan de muur, de okergele stoelen en het schilderij dat hij en mama samen kochten, het laatste voordat hij naar het verzorgingstehuis ging.

Maar in mijn herinnering was ik in een andere kamer, dat laatste uur met papa. Een lichte, ruime kamer, als een overbelichte zwart wit foto waarvan de randen waren vervaagd. Zijn bed stond in het midden, en hij lag daar, onder een hagelwit laken en in een even stralend licht. Als ik terugdenk aan die laatste momenten, zie en voel ik alleen die ruimte.

En later toen hij niet meer ademde, de zon op kwam en de elektrische zonschermen zoemend omlaag gleden, herkende ik de contouren van zijn kamer. Zijn tafeltje doemde op, als uit een dikke mist. Zijn gitaar tegen de kleerkast, veren in een glas, zijn briefjes en de stapel kaarten in de boekenkast, en de radio. Zijn vrienden in een wereld die steeds onoverzichtelijker werd.

In zijn kast en zijn boeken vonden we daarna briefjes met zijn laatste ideeën, een kaart met een laatste groet. Hij werkte aan zijn tafel, of misschien voorovergebogen onder het licht bij zijn wasbak. Wij wisten niet dat hij nog schreef.

Mijn papa zou honderd jaar worden, dat hadden we zo afgesproken. “Dit kan niet,” zeg ik steeds als ik zijn naam op zijn rouwkaart lees, “dat is mijn papa.” Zijn naam is me net zo vertrouwd als de mijne, een verlengstuk, een gegeven. Hij hoort bij mij, bij ons.

Misschien reisde ik een stukje met papa mee, een week geleden, tot ergens. Misschien verwonderde hij zich over dezelfde ruime kamer, en voelde hij dat frisse laken, knisperend schoon. Zijn ouders wachtten op hem achter het raam, ergens bij een kerk in een stille zijstraat. Papa was nooit alleen.

Nu is hij overal. Ook in de bomen voor zijn raam, die nog steeds zo ruisen als toen, maar nu met een andere betekenis. Een vlinder, een liedje op de radio, een handgebaar. Een woord. Nog steeds met mij verbonden, met ons, voor altijd.

Ik zal altijd van je houden. Dag lieve, liefste papa.