Mijn mooie niet zo jonge vriendin bezocht lang geleden haar huisarts, net nadat ze haar vijftiende verjaardag gevierd had. Het hoe en waarom van dat bezoek weet ze niet meer. Wat ze zich wel herinnert is hoe de jonge dokter haar borsten omvatte, met onvaste handen. Hij werkte nog maar net in het dorp en hij ontweek haar blik, ook toen hij haar borsten van afstand bekeek, op zoek naar onregelmatigheden. Maar een fractie van een seconde keek hij haar aan en in zijn ogen zag ze wat ze in de ogen van haar vriendje zag; verwarring en lust.
Dat was het moment waarop ze besloot alleen nog vrouwelijke artsen te raadplegen. Het was niet dat ze zich schaamde of onzeker was, ‘waarover zou ik in hemelsnaam onzeker moeten zijn?’- nee, ze wilde dat een arts zich volledig op haar probleem concentreerde. En daarnaast, zei ze “het is ook wel handig als mijn arts begrijpt én weet wat ik voel,” ongeacht of het haar borsten, ogen, tanden, benen of, godbetert, zwangerschappen betrof.
Dat doktersbezoek vergat ze nooit, en ze vertelde het nu, nadat we samen ‘Liefde in tijden van Cholera,’ herlazen, één van de mooiste boeken van Gabriel Garcia Marquez. Want in het boek bezoekt dokter Juvenal Urbino ontmoet er de zieke achttienjarige Fermina Daza, het meisje dat later zijn echtgenote zal worden. Hij is naar haar toegestuurd voor een huisbezoek door een bevriend arts, die meende dat de jonge patiënte de vooraf aankondigende tekenen van cholera vertoonde. “- hij maakte haar nachtjapon met de grootste voorzichtigheid tot haar middel open: de ongeschonden, trotse borsten met kindertepels schitterden een seconde als een steekvlam in de schaduw van de alkoof voordat zij ze haastig achter haar gekruiste armen verborg.”
‘Precies dat,’ zei vriendin, ‘is waarom het slim is om te kiezen voor een vrouwelijke arts. Die vallen niet in zwijm bij een stel trotse borsten!” Literatuur, zei ze, is een spiegel van de werkelijkheid. Dus het excuus ‘het is maar een boek,’ is niet relevant. En los daarvan, ze vond de vergelijking met steekvlammen ver gezocht, alsof de schrijver hier in zijn mooischrijverij toch echt verblind leek door zijn eigen passie voor ongeschonden borsten met kindertepels (en dan waren die steekvlammen ergens weer wel op zijn plaats).
Later in het boek vergeet dokter Urbino zich ook nog eens in een heuse #metoo scene bij een intern onderzoek bij een patiënte waar hij niet langer de ‘best gekwalificeerde arts van de Caribische kust is, maar een arm mannetje van God dat wordt gekweld door de chaos van zijn instincten.’ ‘Ik dacht dat zoiets niet was toegestaan door de ethiek,’ zegt de patiënte koeltjes, alsof ze niet net is aangerand op de onderzoekstafel. ‘De ethiek,’ zegt de dokter, ‘verbeeldt zich dat wij dokters van hout zijn.’
Voor vriendin de druppel. Als jonge vrouw las en herlas ik ‘Liefde in tijden van cholera,’ zonder me écht bewust te zijn van die scenes. Zo zat de wereld nu eenmaal in elkaar, dat was het verhaal. In zoveel boeken werden vrouwen verkracht, verkocht, obsessief bewonderd en gekneveld of vermoord in de mooiste bewoordingen, met als excuus ‘een arm mannetje van god te zijn, gekweld door de chaos van zijn instincten,’ een religieus equivalent van ‘boys will be boys.’
En toch, het blijft een prachtig boek, ‘Luister,’ zegt vriendin, ‘het is goed om te lezen hoe het was, een beetje als een sprookje, verdomme, zodat we het niet vergeten.’ En onderweg naar buiten geeft ze me het telefoonnummer van haar huisarts, psycholoog, mondhygiëniste en tandarts, ‘gewoon, voor het geval dat.’