Papa

Geschreven aan mijn lieve papa –

 


Het huis van mijn ouders

– 22 november 2020

Het huis van mijn ouders is een kasteel. Het ligt verscholen in een tuin aan de rand van een wijkje, belegerd door busjes en betegelde voortuinen. Maar het huis van mijn ouders is sterk.

De tuin is de gracht, met de voortuin waar het gras onbeschaamd hoog staat en een hazelaar over het weggetje voor het huis hangt. Het kronkelende pad naast het huis is begrensd door wilde aardbeien en brem en in de achtertuin groeien madeliefjes in het gras.

Het huis van mijn ouders wint niet alleen van de oprukkende verstening. Ze tart de tijd. Het is het enige huis waar verleden en heden elkaar zo goed kennen, waar ik kind en moeder ben, waar ik lach en huil om wat voorbij is en gaat komen. Het huis waar de toekomst zich verstopt, achter de gordijnen en de planten.

Achter de voordeur ligt de wereld van mijn ouders.

De dobbelstenen op de tafel, met het schrift waar mijn vader de score noteert van hun dagelijkse spel, met schuine letters. De grote pannen in de bijkeuken, de lades met het vele bestek, de porseleinen dessertlepels en het glaswerk in de houten kast in de kamer. De stoelen om de tafel onder de lamp. Ze roepen ‘voorbij, voorbij!‘ iedere keer als ik ze zie.

Ik doe net of ik niets hoor.

Aan de muur hangt een schilderijtje van mijn vader, zestien jaar oud. Zijn gezicht in zijn handen. Gevangen op papier, maar het zijn ook de jaren die waren, en die gaan komen, waarin hij voor altijd en altijd blijft leven.

In de bijkeuken staat een schillenmand, met een vergeelde krant op de bodem. Jaren terug schilden mijn zusjes en ik om de beurt de aardappelen boven die mand. De geur van zand en de kelder in ons oude huis, waar de mand in een rekje stond, tegen de muur. Mijn moeder gebruikt hem nog steeds. ‘Weet je nog,’ roept de schillenmand.

Ik zie ons bewegen, als figuranten, mijn vader zingt en stapelt boeken, mijn moeder schrijft een vergeten boodschap op haar lijstje en draait de sleutel in de voordeur om. Ik ben er zo vertrouwd, ik ben er zo graag. Woorden die in de nacht door mijn hoofd zingen, zoals de herinneringen door het huis dwalen. Door de keuken, de woonkamer, de trap op, ze weten, ze duwen en zuchten. Voorbij, voorbij.

We drinken een glaasje in de woonkamer, waar mijn vader neuriënd de kaars aansteekt. Ik draag een dikke trui van mijn moeder, de poes duwt tegen onze benen, ze wil brokjes. Daarna eten we in de keuken. Buiten is het donker. De wereld binnen de kasteelmuren, waar ik me verschans achter de dagen die voorbij gaan. Ik tover er dagen bij, weken, maanden, jaren. Dat kan in een kasteel.

Onze gezichten spiegelen in het raam. De schimmen die we eens gaan zijn. Voor nu zijn we veilig. In het huis van mijn ouders.

 

We stoppen mijn vader in een koffer

– 3 april 2021

We stoppen mijn vader in een koffer. We doen het zorgvuldig en met aandacht, zoals mijn moeder de initialen in zijn pyjama’s borduurt.

We verhuizen de zithoek uit het huis naar een kamer met een linoleumvloer, en we vullen de muren met herinneringen. Een kamer met hoge ramen en een bed op wieltjes. Het landhuis waar hij bezoek gaat ontvangen en boeken bespreekt, muziek zal luisteren, dinertjes geeft. Waar hij zal huilen om de dood van zijn moeder en zijn krullen mist, nu hij zichzelf niet altijd in de spiegel herkent.

We stoppen mijn vader in een koffer. Zijn gitaar past tegen de muur, samen met de vakantie in een familiehuis aan zee dat hij schetst met weidse gebaren, en het nabijgelegen dorp vol dode vissers. Hij denkt aan de vrouwen op de dijk waar hij om huilt, even maar. In de boekenkast liggen papieren waar hij doorheen zoekt, ‘en toen, en toen.’ Paperclips, steentjes en elastiekjes, de dop van een vulpen, als kralen aan een ketting die hij blijft tellen. Er moet iets opgeruimd. Het is altijd druk bij mijn vader.

We stoppen mijn vader in een koffer en we doen het met liefde, en we schamen ons. We vouwen zijn kleren. ‘Weet je nog,’ zeggen we tegen elkaar. De onzekerheid in zijn ogen kust mijn moeder weg. In zijn hoofd trekt hij laatjes open en dicht en daar schemert het rijke leven dat hij zich herinnert, vermomd in de woorden die komen en gaan. Op de gang een dame die wil weten of we nog terugkomen en een meneer die in klanken spreekt. De medereizigers van mijn vader. We stoppen mijn vader in een koffer. Hij gaat op vakantie. Hij gaat logeren.

 

De muziek van mijn vader

18 april 2021

Mijn vader dwaalt door de gangen. Hij trekt deuren van andere bewoners open en dicht. Ergens in een huiskamer verderop in de gang klinkt muziek. Daar was hij naar onderweg, voor hij het vergat. Zijn gedachten zijn vluchtig als de muzieknoten in zijn hoofd, vol van een belofte.

Hij heeft iets van  de verteller uit ‘Het grote avontuur,’ van de Franse schrijver Alain Fournier, de roman uit 1913 die we beiden bewonderden. Het is een bijna sprookjesachtig verhaal over vriendschap en een onbereikbare liefde, vol beschaduwde bossen en stroompjes en verzonken weggetjes in het platteland rond het Franse Bourges.

Mijn vader is als de eenzame onderwijzerszoon uit zijn geliefde verhaal, een denker en lezer van ontelbare boeken. Maar hij is ook de gekwelde jonge aristocraat, wiens jonge bruid er op de huwelijksdag vandoor gaat. En hij is de sterke schooljongen die verdwaald in de nacht eindigt bij een verlaten kasteel, en daar verliefd wordt.

Want mijn vader is jongen en man tegelijk, zijn leeftijd een getal dat hem niets zegt. Hij spant zijn spieren, hij is driest en gedwee, verteller en toeschouwer. Hij zingt soldatenliederen en is blij én verdrietig in bijna hetzelfde ogenblik. Hij is verliefd of zorgelijk leidinggevende, vader, geliefde en zoon en broer en echtgenoot, omgeven door geliefden en onbekenden die onze gezichten dragen, op feesten en recepties die wij niet zien.

De woning waar onze avonturen een aanvang namen en ook weer hun einde vonden, als golven die op een eenzame rots weer komen stukbreken,’ zo schrijft de verteller uit ‘Het grote avontuur‘ over zijn ouderlijk huis. En ik vind dat heel treffend nu mijn vader zijn wonderlijke avonturen alleen beleeft, in een wereld waar alles mogelijk is. Hij is het begin en einde van de verhalen die hij vertelt. Zijn ogen zien wat alleen hij ziet – en hij luistert naar melodieën die wij niet horen.

Ik zie hem gaan, de huiskamer in. Hij vergeet me op het moment dat hij de zaal in wandelt. Hij schudt iemand de hand en lacht vriendelijk tegen de mensen die hem de weg wijzen, de muziek tegemoet.

 

De boeken van mijn vader

– 21 juni 2021

Mijn jongste zusje bracht een nieuw boek mee voor mijn vader. Een geïllustreerde versie van ‘Imagine’ van John Lennon. Bij ieder bezoek laat hij het me zien. ‘Dit boek ken je al, denk ik,’ zegt hij dan, en ‘het is ongelooflijk hé.’ Meestal legt hij het dan op tafel en streelt even met zijn hand over de kaft.

‘Stel je voor dat iedereen dit boek als voorbeeld nam,’ zegt hij dan, ‘dat iedereen dit gaat doen, dan, dan, zou het toch echt zo zijn.’ Ik knik, ‘Ja echt pap, stel je voor, dat zou iets wonderbaarlijks zijn. Hoe de wereld er dan uit zou zien!’

Hij herhaalt het meerdere malen achter elkaar, onwetend van het feit dat hij de titel letterlijk vertaalt, ‘Stel je voor, stel je voor. Als iedereen dit toch eens zou zien, weten.’ En soms zingen we het nummer dan hardop, terwijl we het boek doorbladeren.

Eergisteren bekeken we samen de canon van Leidschendam-Voorburg, zijn geboorteplaats. Mijn vader naast me in zijn pyjama. Iedere straatnaam kan een herinnering oproepen en er is altijd de Vliet, die van Leiden via Voorschoten naar Leidschendam-Voorburg loopt. En er is Veur, waar hij als jongetje met de groente- en fruitboer uit de straat naartoe reed, naar de veiling.

We bladeren door de geschiedenis. We verwonderen ons over de turf die er gestoken werd, een molen die er nog steeds staat, bij de spoorwegovergang, en over de herkomst van de naam Stompwijk ‘Waar zou die naam toch vandaan komen?’ vraag ik.

‘Nou,’ zegt mijn vader terwijl hij naar achteren leunt, ‘ik denk dat het zoiets was ja.’ Hij steekt zijn armen voor zich uit, en vormt een vierkant met zijn handen terwijl hij me aan kijkt, op zoek naar de woorden.

‘Ja, iets bots,’ zegt mijn moeder en hij knikt, juist, dat is wat hij wilde zeggen.

En als hij de boeken weg legt, zegt hij ‘Toch mooi, ongelooflijk, als we zo’n boek bekijken, hoe, hoe, waar, hoe veel leven er in zit.’ We glimlachen naar elkaar. Ik snap wat hij zegt en ik denk te zien dat hij dat weet. Ik voel het, of misschien hoop ik dat vooral.  Het wonder van een boek dat zoveel verhalen in zich bergt en waarover we filosoferen. Zoals we lange jaren boomden over boeken, muziek en politiek.

Even zijn we heel dicht bij elkaar. Het maakt niet uit dat hij niet altijd weet wie ik ben, en dat hij zich deze zin nu al niet meer herinnert en over vijf minuten is vergeten dat ik hier was. Mijn papa.

 

Verdriet

– 23 december 2021

Mijn vader trekt zijn t shirt uit zijn broek, en pulkt vier pepernoten uit de plooien. “Ja ja,” hij zucht, ‘die vond ik zo mooi. Ik dacht, ik bewaar ze maar hierin.” Hij pakt een glad steentje uit zijn pot op de boekenkast en legt die voorzichtig tussen de pepernoten in zijn hand.

Hij schudt ze zachtjes door elkaar, zijn hoofd scheef. “En deze kan er mooi bij,” zegt hij. Hij propt de pepernoten en het steentje in zijn broekzak.  “Zo,” hij knikt naar me, triomfantelijk. “Lekker pap,” zeg ik.

Mijn vader is bang dat hij zijn stenen verliest in het verzorgingstehuis. Omdat mensen uit het huis spullen van elkaar meenemen naar hun eigen kamer. Niet om te stelen, maar gewoon, omdat het mooie dingen zijn. En omdat het niet helemaal duidelijk is wat van wie is. En omdat bezit er niet meer toe doet, of een onbegrijpelijk concept is. Bewoners lopen in en uit, en ook mijn vader had langere tijd een pop op zijn wastafel staan die wij niet herkenden.

Zijn hele leven lang verzamelde hij stenen, en mooie stukken hout. Dat doet hij nog steeds. Maar nu is hij bang dat zijn spullen verdwijnen. Er trekken mensen aan zijn deur. Op de gang klinken stemmen, er wordt met een deur geslagen. Mijn vader zit rechtop in zijn bed en luistert. Of hij geen voetstappen hoort. Mensen die iets komen halen bij hem. Hij draait zijn deur op slot en kruipt met al zijn kleren aan onder de dekens.

“Weet je,” zei hij een paar weken geleden, “ze doen hun best. Maar het blijft een chaos hier soms en al die dingen, die zo groot zijn, de mensen, en het is dit nu want zo gaat het.” Ik knik.  Mijn vader was een meneer en nu leeft hij samen met vreemden, die eens ook meneren en mevrouwen waren.

Mijn vader is een jongen en een man tegelijk. Hij dwaalt door zijn geheugen en maakt verhalen van de herinneringen die hij hier en daar vindt. Een reiziger. Hij vertelt over zijn boeken, iedere keer opnieuw. De verhalen veranderen maar wij snappen wat hij bedoelt. Wat hij gezien heeft. Wij helpen hem. En zodra we de deur uit zijn, is hij alleen. Met zichzelf, en de mensen op de gang.

Wordt hij niet nog verwarder doordat hij samen leeft met verwarde mensen, die zomaar de kamer kunnen binnen lopen? Die steentjes mee nemen, een pop, een foto album. Een pet, of een wandelstok. Die boos zijn, schreeuwen, huilen, jammeren. Hij vergeet alles, maar onthoudt dat zijn spullen verdwijnen.

(Hoe kan ik dit schrijven, en hem niet mee nemen naar huis. Mijn leven veranderen, om voor hem te zorgen. Zodat hij in rust zijn boeken kan bekijken, weer stenen en stukken hout kan verzamelen. Een kopje koffie kan drinken, of alleen maar slaapt, hier, in een luie stoel in onze woonkamer.)

 

Dag lieve papa

– 4 september 2022

Mijn liefste papa is overleden. Zijn sterfbed stond in zijn vertrouwde kamer, met de familiefoto’s aan de muur, de okergele stoelen en het schilderij dat hij en mama samen kochten, het laatste voordat hij naar het verzorgingstehuis ging.

Maar in mijn herinnering was ik in een andere kamer, dat laatste uur met papa. Een lichte, ruime kamer, als een overbelichte zwart wit foto waarvan de randen waren vervaagd. Zijn bed stond in het midden, en hij lag daar, onder een hagelwit laken en in een even stralend licht. Als ik terugdenk aan die laatste momenten, zie en voel ik alleen die ruimte.

En later toen hij niet meer ademde, de zon op kwam en de elektrische zonschermen zoemend omlaag gleden, herkende ik de contouren van zijn kamer. Zijn tafeltje doemde op, als uit een dikke mist. Zijn gitaar tegen de kleerkast, veren in een glas, zijn briefjes en de stapel kaarten in de boekenkast, en de radio. Zijn vrienden in een wereld die steeds onoverzichtelijker werd.

In zijn kast en zijn boeken vonden we daarna briefjes met zijn laatste ideeën, een kaart met een laatste groet. Hij werkte aan zijn tafel, of misschien voorovergebogen onder het licht bij zijn wasbak. Wij wisten niet dat hij nog schreef.

Mijn papa zou honderd jaar worden, dat hadden we zo afgesproken. “Dit kan niet,” zeg ik steeds als ik zijn naam op zijn rouwkaart lees, “dat is mijn papa.” Zijn naam is me net zo vertrouwd als de mijne, een verlengstuk, een gegeven. Hij hoort bij mij, bij ons.

Misschien reisde ik een stukje met papa mee, een week geleden, tot ergens. Misschien verwonderde hij zich over dezelfde ruime kamer, en voelde hij dat frisse laken, knisperend schoon. Zijn ouders wachtten op hem achter het raam, ergens bij een kerk in een stille zijstraat. Papa was nooit alleen.

Nu is hij overal. Ook in de bomen voor zijn raam, die nog steeds zo ruisen als toen, maar nu met een andere betekenis. Een vlinder, een liedje op de radio, een handgebaar. Een woord. Nog steeds met mij verbonden, met ons, voor altijd.

Ik zal altijd van je houden. Dag lieve, liefste papa.

 

Zorg

– 11 september 2022

Mijn papa overleed in zijn verzorgingstehuis, tussen lieve verzorgenden die van vakantie terug kwamen en hem niet meer herkenden. Mager onder de lakens, met een scheve mond en een raspende ademhaling.

“Dag,” zei een van hen na de eerste nacht dat wij er waakten, “dag lieve Henk, het was fijn met jou. Ik heb veel van je geleerd over John Lennon.”

Het is druk in de zorg. Er zijn te weinig mensen. Iedereen doet zijn best, en iedere dag wisselen de gezichten. Mijn vader ontving die laatste weken veel mensen die hij niet kende. Onbekende vriendelijke bezoekers in zijn kamer, die niets van zijn verhalen begrepen, zijn woorden en boeken niet kenden.

Hij lag in zijn vertrouwde bed en dreef van ons weg. Zijn kamer was als een eiland en het huis deinde en leefde. Geschuifel op de gang, een meneer met een rollator die deur na deur open duwde. Een mevrouw die haar kamer kwijt was, de kibbelende dames aan tafel bij de activiteitenbegeleidster. Er was een sleutel kwijt, en nu konden de ramen niet open.

Het ritme van het huis, in een trage stoet van bewoners en bezoekers.

Die twee nachten dat we er sliepen, klonk telkens een vrouwenstem, “Zuster, zuster, kom, ik houd het niet meer.” Een korte stilte en daarna “Zuster, zuster!” Haar stem dwaalde door de lege donkere gang, waar alleen nachtlampjes branden. Af en toe klapte de tussendeur open, een sleutel in het slot, de voetstappen van de verzorgenden en dan een geruststellende stem, het zangerige antwoord van de vrouw, gefluister dat uiteindelijk overging in stilte.

Ik schaamde me. Zij zorgden voor mijn vader, voor andermans vaders en moeders. Ik kwam op bezoek, ik wandelde met mijn vader, ik lachte met hem. Maar zij zorgden voor hem. We vroegen hoe het met hem ging. Af en toe dacht ik dat ik het zag in hun ogen. Nu ging hij dood en waren wij hier dag en nacht.

In de vroege ochtend pruttelde de koffie in het donkere keukentje, met een lichtje boven het aanrecht. In de huiskamer wachtten de fauteuils, hun leuningen als open armen. Fluisterende schoonmaaksters bij het raam waarachter vlaggen wapperden van het land dat de bewoners die week bezochten.

Mijn papa is er niet meer, en in zijn kamer slaapt nu iemand anders. Iedere keer als ik schuifelende voetstappen hoor, ben ik daar. In dat slapende huis. Een verstilde wereld vol kostbaar lief leven, achter de ramen.

 

Troost 

– 27 augustus 2023

Mijn vader overleed een jaar geleden en ik lees Rainer Maria Rilke, ‘The dark interval, Letters for the grieving heart.’ Een indrukwekkende verzameling rouwbrieven die hij aan geliefden schreef, na het overlijden van een van hun dierbaren. Rilke schrijft met passie en overtuiging, en probeert de ander  aan te sporen tot acceptatie.

Zo schrijft hij een brief aan een vriendin, Sidonie Nadherna von Borutin, wiens broer Johannes stierf door zelfdoding. ‘Je brief raakt mij diep in mijn hart Sidie,’ schrijft hij. Hij moedigt haar aan om zich niet af te keren van zijn bezittingen, maar er naar terug te keren. Om ze met haar handen aan te raken, en zijn leven mee te nemen in dat van haar, ‘His life has now passed onto yours.’

‘Zijn bezittingen behoren jou nu toe,’ schrijft Rilke, ‘jouw broer leeft voort in jou. – Maak het je taak in je rouw om te onderzoeken wat hij van je verwacht had, welke hoop hij voor jou had, en wat hij voor je wenste.’ Als ik je maar kon overtuigen, vervolgt hij, dat zijn invloed en aanwezigheid niet verdwenen zijn uit je bestaan. – ‘Geloof niet dat iets dat in onze realiteit bestond, eenvoudigweg kan verdwijnen, en ophoudt met bestaan. Onze ware relaties, al onze intense ervaringen, ze raken leven en dood. Daarom is het onze taak om ons op ons gemak te voelen in beide werelden.’

Rilke schrijft nog veel meer. En ik vind troost in zijn woorden. Want hoe mooi is het om zo te leven, met de dood als een vertrouwde wereld waarin onze dierbaren doorleven – met ons, en door ons.

Mijn papa leeft in mij, en ik leef met hem. Zijn hoop, zijn dromen, zijn wensen. We lezen samen Rilke.